Bloemetje 59. Een feest.

Door Clémence Leijten
Meisje Bloem is jarig. Hoe kan je zien dat ze jarig is? Meisje Bloem zegt: ‘We moeten nog versieren. Meisje Bloem pakt de doos met slingers. Ze maakt de slingers vast aan de zolder en ze steekt een papieren bloem in haar haar. Nu nog een taart, Bloem. ‘Ja’ zegt Meisje Bloem, ‘en een cadeautje.’ Het is feest. Wat is kenmerkend aan een feest eigenlijk? Ik ga in de leer bij Meisje Bloem. Meisje Bloem zegt: ‘Feest is als er heel veel slingers hangen, als je heel veel cadeautjes krijgt, als je mag kiezen wat je wilt eten, als je laat naar bed mag, als je heel hard mag piepen op een fluitje.’ Meisje Bloem zegt: ‘Feest is als iedereen blij kijkt.’ (36. De roltong). Door haar woorden herinner ik me dat een feest een aantal bouwstenen heeft. ¹ Feest is meer dan het bij elkaar zetten van een aantal leuke activiteiten. Met leuke activiteiten kun je wel een gezellige dag organiseren, maar je hebt nog geen feest. Een goed feest bestaat uit een aantal bouwstenen die met elkaar verbonden zijn en elkaar ondersteunen; versterken, weet ik. Mensen worden blij van feesten. Als je blij bent kun je beter tegen nare dingen die gebeuren. Daarom is feestvieren zo belangrijk.

Continue Reading


Bloemetje 58 Wij mensen.

Door Clémence Leijten.

Meisje Bloem kijkt in de spiegel. Ze zegt: ‘Leuk ben ik’. Meisje Bloem praat tegen Meisje Bloem in de spiegel. Ze zegt: ‘Jij bent een mooi meisje, Bloem en je bent ook lief.’ Meisje Bloem denkt aan de buurman en tante Bet en de meester van school die zeggen dat Meisje Bloem pas lief is als Meisje Bloem doet wat zij zeggen. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben ook lief als ik doe, wat ik zelf graag wil.’  (18. De spiegel) De buurman, tante Bet en de meester van school zijn volwassenen. Meisje Bloem is een kind. ‘Nog maar’ een kind zeggen deze volwassenen. Dit zijn volwassenen die menen, dat zij het onwetende kind moeten opvoeden en vormen naar hun gelijkenis. Het kind is in hun beleving geen gelijke. De kinderwereld en de wereld van de volwassenen zijn twee werelden; niet gelijk en gescheiden. De wereld van de volwassenen is de norm en zolang een kind niet voldoet aan die norm, moet het zijn mond houden. Zolang hij niet weet hoe het in de volwassen wereld hoort, wordt bij deze volwassenen een kind buiten gesloten. Ik denk dat er één wereld is een wereld van mensen, allemaal gelijk. 

Continue Reading


Bloemetje 57: Worden

Door Joris Leijten

De meest gestelde vraag aan kinderen is “wat wil je later worden? Het is een bijna zinloze vraag omdat de mening en interesses van kinderen zo snel wisselen. In elke fase van een kind zijn er andere interesses met mogelijk andere beroepen tot gevolg. Het is als volwassene wel leuk om de interesses van kinderen te volgen; maar grote mensen mogen kinderen niet vast pinnen op de antwoorden. Het is wellicht voor het kind daarom prettiger om als volwassenen alleen zelf te concluderen wat er in hun spel of hobby’s gebeurt. In het begin zijn ze heel erg met brandweerman, prinses of dieren bezig en later meer met koken of uiterlijk. Indirect worden kinderen voor hun uiteindelijke beroepskeuzes door de vraag ”wat wil je later worden” misschien beïnvloedt. Het is leuk dat de kinderen zich breed oriënteren en verschillende interesses beoefenen op gebied van sport, cultuur en spel en uiteindelijk een eigen keuze maken tot een beroep.

Continue Reading


Bloemetje 56 Een zoen en een roos

Door Clémence Leijten

Meisje Bloem is boos omdat haar ouders werken en niet bij haar kunnen zijn. Ze zegt: ‘Ik ben boos op mijn vader. Ik ben boos op mijn moeder. Ze gaan altijd werken.’ Meisje Bloem voelt zich alleen. Meisje Bloem denkt aan haar overleden opa, die werkte niet. Ze praat met hem. ‘Kom, Bloem, niet boos zijn’, zegt opa. Meisje Bloem krijgt een zoen. Maar dat helpt niet.’ Haar opa probeert met een zoen Meisje Bloem op andere gedachten te brengen en ontkent daarmee haar boze emotie. De zoen heeft geen effect. Opa heeft nog een truc in de doos, een versje dat hij kent uit zijn jeugd over een roos op je hoed die boosheid verdrijft.‘ Ben je boos, pluk een roos, zet hem op je hoed, dan ben je morgen weer goed.’ ‘Morgen pas weer goed! zegt Meisje Bloem, ‘dus mag ik vandáág boos blijven.’ Opa zegt: ‘Jij hebt gewonnen.’ Vandaag mag Meisje Bloem boos zijn. Meisje Bloem zegt: ‘Dat is wat ik wil.’ (26. De hoed). Ook de truc met de roos op de hoed van opa werkt niet. Wellicht had opa beter kunnen vragen naar de reden van haar boosheid.       

Continue Reading