Bloemetje 134. Uitleggen wat vrede is.

Door Clémence Leijten

Boven in het huis van Meisje Bloem is een zolder. Daar gaat ze graag naar toe.  Meisje bloem wijst om haar heen. Er staan allemaal dozen met spulletjes. ‘Die spullen liggen te wachten’, zegt ze. ‘Over die spulletjes denk ik na.  Meisje Bloem zegt: ‘De zolder is mijn liefste plek in ons huis. Ik ben er vaak.’ Ze zegt: ‘Ik ben daar helemaal alleen. Ik kan op zolder doen wat ik wil.’ (2. De dozen.) Als je een boek schrijft als Meisje Bloem dan kijk je door haar ogen naar de wereld om haar heen. Spulletjes op haar zolder horen tot haar wereld en de mensen om haar heen.

Continue Reading


Bloemetje 133.  Het gaatje in de mogelijkheden.

Door Clémence Leijten

Meisje Bloem vindt op zolder een boek met foto’s van mensen. De hoofden op de foto’s zijn bruin en ook de kleren. Gek, die bruine hoofden, Bloem! Meisje Bloem zegt: ‘Die hoofden zijn bruin omdat het oude foto’s zijn. Foto’s van vroeger zijn bruin. Meisje Bloem zegt: ‘De mensen kijken streng.’ ‘  Ik denk niet dat ze aardig zijn’, zegt ze. Meisje Bloem zegt: ‘Maar je hoeft niet bang te zijn voor die mensen, die mensen zijn al heel lang dood. Als je dood bent ben je er niet meer.’ Meisje Bloem herkent zich niet in de mensen op de foto die dood zijn, want ze zegt: ‘Ik wil niet dood.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik moet eerst nog brandweerman worden. En groot. En ik wil ook nog vader worden.’ (34. Het fotoboek) Het is het ongeëvenaard perspectief van een jong kind, dat bovendien geen boodschap heeft aan de traditionele rolverdeling.

Continue Reading


Bloemetje 132. Lief en lepel.

Door: Joris Leijten.
Meisje Bloem vindt op haar zolder allemaal voor haar bekende gewone voorwerpen: brieven, vlieger, verrekijker, hoed, lepel enzovoorts. Voorwerpen waar ze wat van weet en die ze kan gebruiken voor haar kinderspel. Ze kan nog iets met de voorwerpen; iets anders dan waar de voorwerpen oorspronkelijk voor bedoeld zijn: iets bedenken in haar fantasie. Een uitzondering is een steen met tekening. Deze steen interesseert haar en dat correcte wetenschappelijke verhaal wil ze graag delen. ‘Dat is niet getekend door een mens’, zegt Meisje Bloem, ‘dat is een afdruk van een dier, of een tak van heel lang geleden.’

Continue Reading


Bloemetje 131. Een schoolbord zonder krijtjes.

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem reageert op meneer en mevrouw Jansen. Zij is op zolder. Meneer en mevrouw Jansen zijn beneden. Mama heeft geroepen dat ze moet komen om meneer en mevrouw Jansen een handje te geven. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ga niet naar beneden.’ Meisje Bloem haalt haar neus op. Meisje Bloem zegt: ‘Meneer en mevrouw Jansen praten alleen met mijn vader en moeder.’ Ze zegt:’ Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit hoe ik heet. Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit wat ik leuk vind. Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit wat ik denk.’ Meisje Bloem zegt: ‘Meneer en mevrouw Jansen denken dat ik een stoel ben. Met een stoel hoef je niet te praten.’ (37. De stoel.) Meneer en mevrouw Jansen horen tot de mensen die kinderen negeren. Meisje Bloem ziet haarscherp wat dat voor mensen zijn. Meisje Bloem zegt:Een mens is iemand. Je hebt grote mensen en kinderen.’ Meisje Bloem zegt: ’Ik denk dat meneer en mevrouw Jansen alleen van grote mensen houden.
 Ik gruw van die “grote” mensen.

Continue Reading