Door Clémence Leijten
Meisje Bloem vindt tussen de dozijn een dooie muis. Zijn velletje is verdroogd. Hij is en beetje ingedeukt, Bloem. 'Hij is dood', zegt Meisje Bloem, 'hij is helemaal stijf.' [..] Meisje Bloem neemt de dooie muis in haar handen. Ze aait het kopje. De muis is koud. (6. De dooie muis) Je kunt je afvragen of je in een boek voor jonge kinderen moet praten over de dood. Van dat niet strijdig is met de "tere" kinderziel. Zo je ook niet zou mogen praten over seksualiteit. Over milieuproblemen. Dat zijn controversiële onderwerpen, waar een leerkracht bijvoorbeeld, zich niet aan zou moeten wagen. Dat vinden sommige mensen. Ik ben het daar niet me eens. Die onderwerpen maken deel uit van het kinderleven. Die onderwerpen negeren, is je vriendelijk negeren. En negeren, wetende dat we uit de psychologie, is erger dan pesten nog. Toch weet ik dat het voor veel leerkrachten een dilemma is.
Alles waar kinderen me bezig zijn, zou bespreekbaar moeten zijn. En ik vraag me af: kan dat? Leraren die moeite hebben met het denken van deze thema's aan de gezinssituatie van de kinderen. Ze houden rekening met de groep waar hun leerlingen thuis horen. De leerlingen hebben soms grote, zeer grote invloed van hun omgeving op hun denken, voelen en willen en op hun gedrag. Die leraren vinden dat het niet is aan raden het soort van zijn omgeving te vervreemden door iets te bespreken waar thuis niet over wordt gesproken. Dat is punt om over na te denken, maar toch...
De sfeer van een groep heeft invloed op hem, dat is duidelijk, maar hij kan ja zeggen van nee willen mensen in hun natuur eigenschappen bezitten als 'reflecteren', als 'evalueren'. Meisje Bloem doet dat. Haar oom Ben maakt altijd weer hetzelfde grapje. Oom Ben zegt altijd: "Ik haal je neus eraf" en dan doet hij het stukje van mijn neus tussen zijn vingers. Oom Ben denkt dat ik dat geloof maar ik zie dat de duim is.' Meisje Bloem zegt: 'Oom Ben moet dan heel erg lachen. Ik niet. Dan wordt oom Ben boos op mij, omdat ik niet lach.' (17. De fopneus) Meisje Bloem zegt tegen oom Ben dat hij niet grappig is.
Continue Reading
Door: Joris Leijten
De afgelopen dagen stonden in het teken van de overstromingen van de rivieren in Limburg, België en Duitsland. In Nederland was het nieuws heftig. Er zijn huizen beschadigd. In de Belgische Ardennen en Duitse Eiffel zijn mensen verdronken en huizen ingestort. Kinderen krijgen deze heftige nieuwsfeiten veel mee ook mee op de TV, Internet en door kranten. Hoe gaan kinderen hiermee om?
Ik weet niet in hoeverre de kranten van nu voor de toekomst bewaard worden op een zolder. Maar ik moest denken aan het verhaal over de oude kranten uit 1953 die Meisje Bloem op haar zolder vond. Meisje Bloem vouwt de krant uit op de grond. Ze leest: ‘W-a-t-e-r-s-n-o-o-d’. Wat is dat Bloem, watersnood? Meisje Bloem kijkt naar de foto’s in de krant. Ze zegt: ‘De zee is in het dorp gestroomd.
De huizen zijn stuk.’ Waar zijn de mensen, Bloem? Meisje Bloem zegt: ‘Misschien zijn ze verdronken in het water. Of misschien zijn ze gered.’ Meisje Bloem zegt: ‘Misschien zitten ze wel op de zolder.’ (46. Kranten). Op zolder zitten de mensen net als Meisje Bloem veilig, denkt ze. Ze neemt het bericht bewust tot zich en overdenkt wat er gebeurd is. Dat kan met berichten uit het verleden van 68 jaar geleden in Zeeland; als in deze dagen de berichten uit Limburg. Door de situatie na te spelen of in te beelden geeft zij het bericht een plaatsje.
Ze is blij dat de krant haar de overstroming van toen meldt: ‘Wat erg’, zegt Meisje Bloem, ’ik wist het niet.’ Ze zegt tegen de krant: ‘Dank je wel, dat je mij het hebt verteld.’ Meisje Bloem denkt na, de gaatjes in haar ogen zijn groot’. Meisje Bloem is blij met de informatie, maar ze is wel bang. Dat laten haar pupillen zien die groot zijn. Waarom dan toch het belang van zo’n bericht voor een kind? Omdat het deel uitmaakt van zijn leven. En omdat een kind in zich de eigenschap heeft om ook naast de narigheid de hoop uit dit bericht te halen. De hoop dat het goed kan komen. Meisje Bloem zegt: ‘Als hier de zee komt, dan zit ik op onze zolder droog.’ Dan loopt zij als het water komt, geen gevaar. En ze denkt ook dat de mensen daar zijn gered. Dat zijn de reden dat wij als schrijvers en ik nog als uitgever deze moeilijke onderwerpen niet uit de weg gaan en erover publiceren. Maar wel op voorwaarde dat er ook hoop zit in ons verhaal. Meisje Bloem wijst ons die weg.
Over de krant die zij vindt, zegt ze: ‘Een krant vertelt wat er is gebeurd. Alle dingen. Dingen die leuk zijn, maar ook dingen die niet leuk zijn.’ Haar conclusie is heel wijs : ‘Als je de krant leest dan kan je niet zeggen: ik wist het niet.’ (46. Kranten). Als uitgever wil ik geen kinderen tegen komen die zeggen: ‘ik wist het niet.’ Ik wil hen informeren over alles. Maar wel zo, dat ons verhaal hen hoop geeft.