Bloemetje 65. De kerststal

Door Clémence Leijten.
Het is diep in januari. Ik ruim de kerstspullen op. Ik breng ze naar zolder. Meisje Bloem vond op zolder een doos met een kerststal. Er is een Jozef en een Maria, en een kindje in een kribbe, Bloem. “Ze horen bij de stal’, zegt Meisje Bloem. ‘Een stal is eigenlijk voor dieren, maar omdat er geen plek was in het hotel, moesten Jozef en Maria in de stal slapen. Daar werd hun kindje geboren.’ Meisje Bloem bekijkt de poppetjes stuk voor stuk, ze praat met ze. Meisje Bloem pakt de herders en ze zegt dat ze moeten gaan kijken. Dat zegt ze ook tegen de drie koningen uit de doos. Ze zegt: ‘En jullie moeten wel een cadeautje meenemen.’ Meisje Bloem gaat zitten naast de stal en ze wacht op de koningen. ‘Misschien krijg je wel een ballon’, zegt ze tegen het kindje, een mooie, rooie prachtige ballon, aan een touwtje.’(9. De kerststal) In ons huis stond weer de kerststal, zoals ieder jaar. Het is de kerststal waarmee mijn man als jongetje speelde. Hij maakte er bergen bij en grotten en regisseerde de gang van zaken: de koningen mochten pas op 6 januari op het toneel. Het kindje lag pas 25 december in de kribbe.

Ik prop, ieder jaar weer, Maria en Jozef en het kind de os en de ezel, de herders en de koningen allemaal in die kleine stal. Dat vind ik gezelliger. Alleen dit keer met de anderhalve meter afstand in mijn hoofd had ik daar moeite mee. Ik had een hele vensterbank nodig om ze zo neer te zetten dat het aan de corona regels voldeed. Het was veel minder intiem, maar nu kon ik de beeldjes wel stuk voor stuk bekijken. Wat me opviel en nog nooit eerder was opgevallen, was, dat Maria haar handen gevouwen had tot gebed en Jozef zijn handen gekruist hield tegen z’n borst terwijl hij knielde. En ik voelde in me zelf ergernis: kom op, is dat een manier om met een klein kind om te gaan! Waarom pakken jullie handen niet het kind dat jullie net hebben gekregen; waarom neem je hem niet in je armen? En ik vond het tafereel opeens kil en afstandelijk, en ik vreesde voor het kind dat tekort kwam in mijn ogen. Dat op die manier een slechte start maakte.

Meisje Bloem pakt dat heel anders aan. Zij voedt de herders en de koningen op en zegt dat ze een cadeautje moeten kopen. En ze doet hen ook een ideetje aan de hand: neem een mooie rooie, ballon mee aan een touwtje, daar zal het kind blij mee zijn. Daar staan de koningen te houwen met hun mirre, met hun goud, met hun wierook; wat moet een kind dat net geboren is daarmee? Dat heeft Meisje Bloem begrepen. En ze gaat ook naast het kind zitten, ze buigt naar hem toe en begint een praatje en het kind praat terug. Wat een verschil met het strak gebakerde kindje in onze kerststal, dat geen contact maakt.
Als ik dicht bij iemand zit, zegt dat iets over onze relatie: Meisje Bloem is een vriend van het kindje in de kribbe. Dat zegt dit tafereeltje. Je bent heel intiem met iemand, als je zit op een afstand o- tot 45 cm. Je zit dan zo dicht bij de ander dat je hem kunt voelen, je ruikt zijn lichaamsgeur. Als je zo dicht bij elkaar komt, doe je dit omdat je elkaar aardig vindt en omdat je vertrouwen hebt in elkaar. Mag Meisje Bloem het kindje ook aanraken? Waarom niet? Wij allemaal, ook het kindje heeft een aai over zijn bol nodig.

Het kindje in de kribbe had geen eigen huis en geen eigen wieg. Dat kleine strak gebakerde kindje in de stal zonder eigen territorium bovendien, communiceert niet en Maria en Jozef tot overmaat van ramp, nemen aan dat ze op afstand moeten blijven. Wat vertelt dit? Dat het in dit tafereel ontbreekt aan intimiteit en ook aan vertrouwen. Aan liefde?