Bloemetje 36: Aangeboren of aangeleerd?
Door Clémence Leijten.
We hebben het over Meisje Bloem, uit het gelijknamige prentenboek. Het is een meisje dat haar eigen weg gaat. Zelf zegt ze over die eigen weg: Eigen weg is als je wilt slapen met je hoofd op de plek van je voeten.’ Meisje Bloem zegt ‘Eigen weg is als je denkt: ik ben Bloem, zo wil ik het doen.’ (1. Meisje Bloem) Hoe weet Meisje Bloem wat ze wil doen. Is haar dat aangeboren of is haar dat aangeleerd? Aangeboren of aangeleerd? De discussie van wat aangeboren is en wat kan worden toegeschreven aan opvoeding herken ik als het ‘nature - nurture debat. De ene partij denkt dat alle mensen álle menselijke eigenschappen al in zich hebben als ze worden geboren; dat dat een gegeven is (nature).
De andere partij denkt dat een kind als een onbeschreven blad op de wereld komt dat door de omgeving van het kind (lees: de ouders en opvoeders) moet worden ingevuld (nurture). Ik zie de mens als een verzameling menselijke eigenschappen die álle bij de geboorte in aanleg aanwezig zijn. Dat heeft tot gevolg dat er voor mij als ouder en opvoeder een meer bescheiden rol is weggelegd dan de nurture ouder/opvoeder denkt. Ik als ouder en opvoeder kan slechts helpen bij de ontplooiing van wat mijn kind aan eigenschappen in zich draagt is mijn conclusie.
Zo heb ik dat bedacht: ieder (gezond) mens heeft alle menselijke eigenschappen in zich. Ieder mens heeft dus de potentie om te kunnen zitten, lopen, spreken, schaatsen, wielrennen en schaken, maar welke van die eigenschappen hij ontplooit, heeft te maken met zijn omgeving en in die zin ben ik als ouder en opvoeder belangrijk. Ik schep de omgeving waarin wat er zit in mijn kind zich kan ontplooien. ‘Toe maar’, zeg ik, ‘het is goed wat je doet’ of ‘wat je ook doet, je bent lief’. En gebeurt het dan: wordt mijn kind zeker die goeie schaker? Nee. Want er is nog een factor die meespeelt. Niet iedereen die zijn eigenschappen ontplooit wordt wereldkampioen schaken, leert mijn ervaring. Met andere woorden, ook degene die een bepaalde eigenschap bewust ontplooit, doen dit niet met hetzelfde resultaat. De mate waarin een mens zijn eigenschappen ontplooit, heeft te maken met capaciteit.
Verder met mijn redenatie: ieder mens bezit zijn eigen capaciteit, groot, middelmatig, klein. Capaciteit is aangeboren. Capaciteit wordt geërfd van ouders en grootouders. Capaciteit is een vaststaand gegeven. Capaciteit kan gedurende het leven niet groter of kleiner worden. Onder capaciteit versta ik het vermogen van de mens om zijn eigenschappen in een tevoren (in aanleg) bepaalde mate te ontplooien. Ieder heeft een capaciteit die kenmerkend is voor zijn persoon.
Mijn uitgangspunt is dat eigenschappen in ieder mens dezelfde zijn en dat de capaciteit per mens verschilt en aanwezig is bij de geboorte. Dat heeft tot gevolg dat er voor ouders en opvoeders een meer bescheiden rol is weggelegd dan menigeen denkt. Ouders en opvoeders kunnen slechts helpen bij de ontplooiing van wat het kind aan capaciteit in zich draagt. Zij kunnen er alleen aan werken dat eruit komt wat er van nature inzit. (Daarom is iets aanleren alleen mogelijk op de natuurlijke maat van het kind.) Het kind kan zijn eigenschappen en capaciteit alleen oefenen en wat het al in zich draagt proberen waar te maken. Ik zie dit proces in de natuur terug. In de natuur is het samengaan van eigenschappen, persoonlijke capaciteit en de ontplooiing goed te zien: een berkenboom blijft altijd een berkenboom en uit zijn zaadjes komen alleen berkenbomen voort en geen beuken of eiken. Dat wil zeggen dat de eigenschappen van de berk al in aanleg aanwezig zijn en nooit zullen veranderen. Wat wel aan verandering onderhevig is, is de ontplooiing van de capaciteit, dat wil zeggen de mate waarin de berk zal groeien. Wanneer een jonge berk geplant wordt in de schaduw van een oude beuk met een brede kruin die geen zon doorlaat, zal de berk wegkwijnen en spoedig sterven. Hij wordt in zijn ontwikkeling geremd door zijn leefomgeving. Was dezelfde berk geplant in het open veld en in goede grond, dan had hij zich kunnen ontplooien. Het prentenboek Meisje Bloem toont een meisje met een grote capaciteit, die optimaal ontplooid wordt door de ruimte die ze van haar ouders krijgt om op de zolder te spelen en de liefde van haar opa en oma. De rol van de mensen in haar omgeving mag dan bescheiden zijn want zij kunnen haar niet “maken”, maar ze zijn van doorslaggevend belang: dankzij de mensen in haar omgeving, door de goede voorwaarden die zij scheppen, is Bloem aan het ontluiken tot een mooie bloem. Meisje Bloem dat alles uit haar leven wil halen, zal haar eigenschappen ten volle ontplooien en haar capaciteit volledig benutten omdat ze van haar ouders en grootouders de ruimte krijgt om dat te doen.