Bloemetje 131. Een schoolbord zonder krijtjes.

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem reageert op meneer en mevrouw Jansen. Zij is op zolder. Meneer en mevrouw Jansen zijn beneden. Mama heeft geroepen dat ze moet komen om meneer en mevrouw Jansen een handje te geven. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ga niet naar beneden.’ Meisje Bloem haalt haar neus op. Meisje Bloem zegt: ‘Meneer en mevrouw Jansen praten alleen met mijn vader en moeder.’ Ze zegt:’ Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit hoe ik heet. Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit wat ik leuk vind. Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit wat ik denk.’ Meisje Bloem zegt: ‘Meneer en mevrouw Jansen denken dat ik een stoel ben. Met een stoel hoef je niet te praten.’ (37. De stoel.) Meneer en mevrouw Jansen horen tot de mensen die kinderen negeren. Meisje Bloem ziet haarscherp wat dat voor mensen zijn. Meisje Bloem zegt:Een mens is iemand. Je hebt grote mensen en kinderen.’ Meisje Bloem zegt: ’Ik denk dat meneer en mevrouw Jansen alleen van grote mensen houden.
 Ik gruw van die “grote” mensen.

Ik zat weer eens in een ziekenhuis te wachten op wat komen ging. Wachttijden liepen op, artsen verlaat. 10 minuten; een uur. Er zat ook een jongetje. Met zijn moeder. Een jongetje van een jaar of 5. Zij ook wachtten. En lang. Net als ik. Ik bedenk de keren dat ik met een bang kind zat te wachten in een wachtkamer met een schoolbord zonder krijtjes, met een “mens erger je niet” zonder pionnen; een boekje dat ik wilde voorlezen dat uit elkaar hing en bladzijden misten. Wachtkamers van ziekenhuizen en wachtkamers van huisartsen hebben hier een patent op ¹. Ik, bezorgde moeder, inmiddels oma, die zich groen en geel ergert aan zulk onattent zijn en denk daardoor dat de grote mensen in de spreekkamer net zo min als het ontbreken van speelgoed in de wachtkamer, geïnteresseerd zijn in de ziekte van mijn kind.

Omdat kleine jongetjes van 5 nu eenmaal niet kunnen stilzitten, wil het spelen. Daar anticipeert het ziekenhuis op met één garage en een harkje. De moeder zegt tegen mij: “Vorige keer waren er nog twee autootjes bij.” Maar dat was in middels weer een half jaar geleden.

a, Wat moet je in een steriele ziekenhuisgang met een harkje?
b. Wat moet je met een garage zonder auto’s?

Het jongetje heeft er wat op gevonden. Hij wurmt het harkje door de garage gang en probeert het de glijbaan af te duwen. Maar staakt zijn spel omdat het harkje te groot is voor het gangetje van de speelgoed garage. Daarom gaat hij naar het tafeltje waarop een paar kleurplaten liggen. Die zijn bekrast al. Gekreukeld. Hij wil kleuren. Dat probeert hij met de drie kleurpotloden. De kleurpotloden hebben geen punt. Er is geen puntenslijper. Het is een roze potlood, een groen en een zwart. Wat een armoe. Verder is er niks.
Mijn gevoel: de grote mensen hier houden niet van kinderen!

Een kind is iemand. In de wachtkamer van een arts is het bang. De moeder en de vader zijn ook bang, want zij raadplegen een dokter omdat het niet goed gaat. Zij samen moeten worden gerustgesteld en welkom worden geheten. Een kop koffie of thee die ze kunnen pakken uit een thermoskan doet wonderen. Een glaasje limonade. En een koekje. Een doosje met kleurkrijt en schone kleurplaten. Een pop in een wiegje. Een serviesje. Een autobaan. Houten kralen om te rijgen. Een aantal prentenboeken. Een aantal kindertijdschriften met weetjes. Denkspelletjes. Een schoolbord mét krijtjes. Die spulletjes geven vertrouwen. Een arts heeft een goed aanbod gedaan als de kinderen niet de spreekkamer in willen omdat ze nog fijn aan het spelen zijn!

Mijn idee van een kind is: een kind is een eigen persoonlijkheid, dat recht heeft op zijn eigen plaats, zijn eigen taak, zijn eigen verantwoordelijkheid, met zijn eigen wil en zijn eigen verlangens. Als je dat weet, dat een kind een individu op zichzelf is en je kunt naar hem luisteren, dan kun je ook waarnemen, dat een kind zelf oplossingen zoekt voor zijn problemen en dat hij dat beter doet, als ik als volwassene, jij als dokter, hem duidelijk weten te maken dat wij daar alle vertrouwen in hebben. ‘Speel maar lekker met het fijne speelgoed dat ik voor jou heb gekocht.
(“Ja, maar het wordt meegenomen!”, “Ja, maar het wordt kapot gemaakt.”…)
Toe maar, we vertrouwen je.’

  1. Lees ook: tandartsen, fysiotherapeuten, zélfs kinder-psychologen.