Bloemetje 29. Vragende Nieuwsgierigheid
Door Joris Leijten.
Bij kinderen kennen we de zogenaamde ‘waaromfase’. Tussen 3 en 4 jaar ontdekken kinderen dat alles met vragen te beantwoorden is. Ze stellen zich bij alles wat ze doen de vraag: Waarom? Waarom moet ik naar bed? Waarom moet ik eten, waarom heeft een stoel 4 poten? Soms tot ontsteltenis van de ouders en andere volwassenen die niet op elke vraag een goed kinderantwoord weten. Door het soms te veel aan vragen stellen en de ergernis van volwassenen daarover leren kinderen het helaas af om vragen te stellen. Hopelijk behouden ze wel hun nieuwsgierigheid en gaan ze zelf opzoek naar vragen en de antwoorden net als Meisje Bloem.
Meisje Bloem heeft deze ‘waaromfase’ vast ook meegemaakt, maar daarover vertellen de verhaaltjes niet. Meisje Bloem is een stap verder al. Meisje Bloem heeft de volwassenen niet nodig; ze gaat zelf op onderzoek uit op haar zolder. Elke voorwerp heeft indirect een antwoord in zich. Dit wordt duidelijk door te kijken en te redeneren Door vragen te stellen aan zichzelf over het object en te kijken naar het object kan het kind er achter komen wat het object heeft meegemaakt. Meisje Bloem vindt in verhaaltje 14 “ De steen”, een steen met een afdruk van een slakkenhuis. ‘Dit is een slakkenhuis van vroeger’, zegt ze. ‘Die slak heeft geleefd toen de wereld net begon, het is een fossiel zegt ze deftig.’ Meisje Bloem verplaatst zich in de steen, en in de slak die de afdruk duizenden jaren geleden heeft achtergelaten. ‘Alleen het huis van de slak staat erop’ zegt ze. Meisje Bloem zegt: ‘De slak was zeker even niet thuis.’ Dat laatste vult zij in vanuit haar eigen beleving: ze ziet voor zich een afbeelding van haar huis waarop zij niet staat omdat zij niet thuis was. Dus beslist ze dat het zo moet zijn gegaan met de slak van het fossiel.
In elk verhaaltje laten we Meisje Bloem aan het woord en er is ook iets of iemand die haar bevraagt: Maar Bloem, hoe was de wereld, toen hij pas bestond? Meisje Bloem denkt na over de wereld toen hij pas bestond. Meisje Bloem zegt: ‘De wereld toen hij pas bestond was nog alleen een berg zand. Er waren wel dieren, maar nog geen mensen.’ Meisje Bloem zegt: ‘Dieren bestaan langer dan mensen. Mensen zijn er eigenlijk pas.’ In het midden laten wij wie de vraagsteller is. Het kan haar andere ik zijn, haar geweten, haar herinnering aan een schoolmeester die doorgaans dit soort vragen stelt. Duidelijk is dat Meisje Bloem zich niet neerlegt bij het eerste oppervlakkig antwoord “Dit is een slakkenhuis van vroeger.’’ Zij denkt door, mijmert, verdiept haar ervaring ze leert verder.
Ze speelt de vragen uit in haar spel met het voorwerp en is op het moment van het verhaal even in de wereld van toen de wereld net bestond, zonder mensen en alleen dieren in een berg zand. En komt ze tot een origineel antwoord op de gestelde vraag: “Hoe was de wereld?”
Het is een combinatie van doorvragen, redeneren en al bestaande kennis van school. De vragende nieuwsgierigheid blijft bij haar bestaan en past ze toe. Ze heeft er plezier in. Leren mag vrolijk en leuk zijn, vind ik. Sterker nog: leren móét leuk zijn, want je je leert pas als je iets leuk vindt.