Bloemetje 75. Het vingertje

Door Joris Leijten.
Joleijt educatieve producten wil met haar educatieve boeken graag dingen aanleren, ideeën meegeven. Maar we willen met onze boeken niet sturen; geen leefregel opleggen. Regelmatig betrappen Clémence Leijten en ik als auteurs ons erop dat we onze boodschap toch sturend verwoorden.
Anders gezegd: dat we naar de lezer wijzen met “het vingertje” in ons achterhoofd en dan stellen we bij. Want een mening opleggen willen we niet. Het “vingertje” komt van de uitdrukking: iemand op de vingers tikken; iemand terechtwijzen wegens een fout of overtreding. Een tik op de vingers is een straf voor kleine kinderen die iets doen wat niet mag. Vroeger deelden onderwijzers zulke tikken ook wel uit. Wij willen geen opvoeders zijn en niet doen als de onderwijzer van vroeger. Wij willen alleen denkstof aanreiken.

Het spreekwoord is “Hij voelde het vingertje”. Dat betekent: “hij begreep wat de bedoeling was.” (¹Onze Taal). Deze betekenis kun je positief en negatief uitleggen. Positief is het als de aangesproken persoon goed op de hoogte is en daarom goed functioneert. Maar vaak is de uitdrukking negatief bedoeld en wordt hij met ‘het vingertje’ aangesproken dat hij iets niet moet doen, zoals je de adem van de ander kunt voelen in je nek, of de ander meekijkt over je schouder. Dan wordt er gecontroleerd op wat goed is en wat fout. Door met de wijsvinger heen en weer te bewegen voor iemands gezicht, maak je duidelijk dat hij iets niet goed doet. Dat vingertje kan ook wijzen, dat betekent dat er geluisterd moet worden naar een boodschap die bindend wordt opgelegd. Het vingertje kan ook omhoog, gaan. Dat betekent: ‘luister’.

De lezer moet dit niet, maar moet dat en zál dat. Zo’n tekst is dan heel moralistisch en normstellend. We schrijven in al onze boeken en lesbrieven nooit dat iets moet. We geven al onze personages de ruimte om te vertellen wat zij vinden, maar zij mogen uitsluitend vertellen over wat zij denken en voelen; ze mogen niet directief hun mening opleggen aan de lezer. Meisje Bloem kiest een doos met een voorwerp daarin en vertelt wat zij van het voorwerp vindt en met welke situatie zij het voorwerp associeert, ter inspiratie.

Het is heel bijzonder dat Meisje Bloem wel eens heel directief is. In het verhaaltje 3.“De Kerststal” praat ze sturend tegen de kerstfiguren, de drie koningen en de herders. ‘Jullie moeten wel een cadeautje mee nemen’. Ook als ze lesgeeft aan de poppen voor het schoolbord is zij heel directief. Meisje Bloem kijkt naar de kinderen. ‘Ik ben de juffrouw’, zegt ze, ‘jullie moeten allemaal naar mij luisteren.’ Meisje Bloem pakt een krijtje. Meisje Bloem zegt tegen de kinderen: ‘Als je geen huis hebt, moet je een huis bouwen. Want als je geen huis hebt, heb je geen kamer om te slapen en geen keuken om te koken.’ Ze zegt: ‘En je hebt ook geen zolder om te spelen. (50. Schoolbord). Dat vergeven we haar, want hier is Meisje Bloem niet zichzelf, ze speelt een juffrouw, die zij associeert met die belerende toon. Op zich is het mijns inziens heel waar wat Meisje Bloem hier zegt over het bouwen van een huis en zullen veel mensen dat beamen, maar het laat geen ruimte aan de leerling die graag in een tent leeft of iemand die nooit kookt en dus geen keuken nodig heeft omdat hij zijn maaltijden haalt bij het afhaal restaurant. Anders is het als ze praat over de verblijfplaats van haar opa die dood is. Ze denkt dat hij in de hemel is. Maar Bloem wat is dan de hemel? Meisje Bloem denkt na over de hemel. Meisje Bloem zegt: ’De hemel is een huis voor dooie mensen. Het is een mooi huis en ze hebben het er goed en ze hebben nooit ruzie.’ Meisje Bloem zegt: ‘Mijn moeder zegt: “Ik weet niet of zo’n huis wel bestaat.” Maar ik vind het een goed idee, dan kan ik mijn opa tenminste ergens vinden.’( 8. Het trapje). In zo’n passage zit discussie.

We houden in onze lesboekmethode ervan om in (kring)gesprek te gaan met elkaar aan de hand van wat aanknopingspunten. Specifiek voor Meisje Bloem in: “De gedachten van Meisje Bloem” ¹ Ten eerste: Wat ontdekt Meisje Bloem in zichzelf? Ten tweede: Heb je wat Meisje Bloem heeft meegemaakt, zelf meegemaakt? De tweede vraag is dus een open vraag, die uitsluitend uitnodigend is, maar ook uitnodigend moet blijven. Alles wat de leerling zegt, is goed: het is zijn mening en zijn visie, die gerespecteerd dienen te worden. Het ontbreken van een zogenaamd juist antwoord voorkomt dat het gesprek een leeractiviteit wordt, die moet leiden naar die ene ‘goede’ uitkomst. De kinderen kunnen in dit gesprek in principe geen fouten maken. Het is de grondregel van filosoferen. De leerlingen bepalen met hun antwoorden dus de richting van de discussie die volgt. Ten derde geven we praktische suggesties om te beleven wat Meisje Bloem in zichzelf heeft ontdekt. De leerkracht kan alle thema’s die in het boek worden aangekaart, behandelen of kiezen voor enkele onderwerpen. Het gaat erom dat de leerkracht en de leerlingen zich verdiepen in een thema en betrekken op zichzelf.

Meisje Bloem inspireert mij om eens anders naar de wereld om mij heen te kijken. Misschien vind ik het leuk wat ze zegt? Misschien ben ik het niet met haar eens. Maar ik geef haar in ieder geval de ruimte om te denken en wijs niet met het vingertje; géén: ‘Bloem, dat moet je niet doen!’


1. “De gedachten van Meisje Bloem” (2019). Clémence Leijten, Joris Leijten (zie www.meisjebloem.nl)