Bloemetje 125. Waarom?

Door Clémence Leijten. 
Meisje Bloem vindt tussen de dozen op zolder een dooie muis. Zijn velletje is verdroogd. Hij is een beetje ingedeukt. ‘Hij is dood’, zegt Meisje Bloem, ‘hij is helemaal stijf.’ Meisje Bloem denkt dat de muis verdwaald was. Ze zegt: ‘Het was donker en de muis kon de weg naar huis niet meer vinden. En hij had helemaal geen eten. En hij had ook dorst. En niemand kon hem helpen.’ Meisje Bloem neemt de dooie muis in haar handen. Ze aait het kopje. De muis is koud. (6. De dooie muis) Dood is voor kinderen als Meisje Bloem op zich niet zo erg. Want een muis kun je nooit eens op je gemak bekijken. Maar als hij dood is, ligt hij stil. Je kunt zijn velletje voelen en de pootjes. Je kunt voelen, dat hij koud is en stijf. Uit sprookjes weten ze, dat ook mensen dood gaan. Alhoewel kinderen de neiging hebben de dood te beschouwen als iets wat straks weer over zal zijn, omdat je immers ook in hun spel en in een sprookje dood kunt zijn en dan weer levend, zijn ze bang om het verlaten worden, dat de dood met zich meebrengt.

Als zij dood meemaken van iemand, die hen heel lief is, dan voelen zij zich door die mens in de steek gelaten Zij zijn bang dat ook andere mensen, die zij lief hebben dood zullen gaan; dat zij dan helemaal alleen zullen zijn, zonder iemand om voor hen te zorgen. Hun veilige wereld verandert in een wereld, waar ze niet meer op kunnen vertrouwen. Dat maakt bang. Iets om over te praten met elkaar. Ergens over praten maakt altijd minder bang. Hoe kan ik met mijn kinderen praten over de dood als ik zelf geen antwoorden heb?                                                                                                  
De ervaring leert dat kinderen geboeid worden door drie vragen:                                                                                                     
1. Wat is dood?                                                                                                                                
2. Waarom gaan mensen dood?                                                                                    
3. Waar gaan dode mensen naar toe?

Omdat kinderen van deze leeftijd vooral geïnteresseerd zijn in de lichamelijke en de biologische kant van de dood, menen sommige pedagogen, dat je de antwoorden op deze vragen het beste kunt geven vanuit de natuur. Plechtig gezegd: de dood  uitgelegd als onderdeel van de natuurlijke orde der dingen.
De pedagogen zullen met hun opmerking gelijk hebben. Maar als dit antwoord dan zo belangrijk is voor het begrijpen van de dood, wie legt mij dan uit, waarom de dood hoort bij de natuurlijke orde der dingen? Waarom maakt de natuur nieuwe levens, als er nog genoeg leven is? Laat de mensen en de dieren leven die we kennen; waar we van houden, zou ik zeggen. Dat nieuwe leven, dat kennen we immers niet. Dat het er niet is, daar hebben we geen verdriet van. Waarom blijft iedereen niet leven?

Leven, wat betekent dat, denk ik op mijn beurt? Leven, weet ik, dat is groeien. Al wat leeft groeit. Iets wat groeit, verandert. Veranderen hoort bij leven. Er is niets, dat niet verandert. Alles verandert, zelfs de dingen waarvan we denken dat ze nooit veranderen. Een berg, een rotsblok bijvoorbeeld. Zij óók, maar misschien pas na duizend jaren. Andere dingen veranderen heel snel, zoals sneeuw in de zon.

Als de sneeuw smelt, steekt de krokus haar kopje boven de grond. Na vijf dagen al is de knop van de krokus veranderd in een prachtige bloem. Maar na nog eens vijf dagen verandert de bloem. Hij groeit niet meer. De blaadjes worden slap en de krokus verandert in een dooie bloem. Elk leven heeft een einde. De eikenboom wordt heel hoog en toch houdt hij óók een keer op met groeien. Dus een keer, misschien pas over twee honderd jaar, is zélfs de eik aan zijn eindpunt. Als dan zijn takken zijn versleten komen er geen nieuwe meer. Ze breken af en de eik valt om. Zelfs die sterke eik gaat een keer dood. En zo is het met de mens. Een mens groeit, verandert: een kind wordt een grote man of grote vrouw. Maar de mens houdt een keer op met groeien net als de krokusbloem en net als de eikenboom. Heel langzaam verandert hij: niet zo sterk meer, niet zo groot. Op een moment staat alle groei stil. Zijn adem staat stil, zijn hart klopt niet meer. Dan is hij dood.

De dood op die manier begrijpen, jawel, maar ‘waarom’ gaan mensen dood? Deze vraag blijft: waarom wil de natuur de dood en kiest het niet voor ‘altijd’ leven? Daar heb ik nog géén antwoord op. Ik kan alleen zien dat de natuur anders omspringt met leven dan ik zou willen. Wij mensen gaan er van uit dat ieder stukje leven, bewaard moet blijven, maar de natuur denkt niet zo. Heleboel zaadjes waaien weg in de wind zonder ooit een nieuwe bloem te worden. Heleboel eikeltjes gaan dood zonder boom te zijn geweest en ook kinderen sterven zonder groot te zijn geworden. Zo wil de natuur dat. Dat de natuur anders omspringt met leven kunnen de kinderen om zich heen zien. Wen er maar aan!  We kunnen niet bellen met de natuur: ‘Wat flik je me nou.’ We kunnen de natuur niet aanklagen bij een rechter. De natuur is een autoriteit, die het voor het zeggen heeft. De natuur onttrekt zich aan het democratisch proces. Er wordt niet overlegd met ons. Misschien is het antwoord op het waarom van de dood heel simpel: omdat de natuur zijn gang gaat. 

De laatste vraag: “Waar de dode mensen naar toe gaan?” Ik denk dat het leven van dode mensen voorgoed is gestopt; Meisje Bloem gelooft, dat er na de dood een hemel is. Wat is een hemel? Meisje Bloem zegt; ‘De hemel is een mooi huis voor dooie mensen. Het is een mooi huis en ze hebben het er goed en ze hebben nooit ruzie.’ Meisje Bloem zegt: ‘Mijn moeder zegt: ”Ik weet niet of zo’n huis wel bestaat.” Maar ik vind het een goed idee, dan kan ik mijn opa (die dood is) tenminste ergens vinden.’ (8. Het trapje.) Ik gun Meisje Bloem die gedachte; het is ‘een’ antwoord, een antwoord van vele.

Maar, lezer, de mensen die dood gaan in Gaza en Israël en Oekraïne zijn geen slachtoffer van een natuur verschijnsel. Die dood komt niet door natuur, maar door ‘cultuur’ en is door mensen gemaakt. ‘Pedagogen, hoe leg ik mijn kind dán uit, waarom mensen dood gaan?’