Bloemetje 11. Bloem groeit.
Door Joris Leijten
Een lezer schreef mij dat ze getroffen was door de titel van dit prentenboek, die ook de naam, of beter: de bijnaam van de hoofdfiguur is. Hoe was die bijnaam ontstaan? De auteurs van het boek zeggen daar over, dat ze een meisje wilden beschrijven maar aarzelden over de naam die ze wilden geven. Ze dachten aan Anne, of Alice, of Aagje. Plotseling dachten ze aan de naam ‘Bloem’ of voluit ‘Meisje Bloem’. Zo ontstond het verhaal. “Bloem” noemde haar vader haar omdat ze werd geboren op de eerste dag van de lente. “Word maar een mooie bloem”, zei hij. “Bloemen houden van mensen” is de leus die de bloemenbranche jaren geleden voerde: Meisje Bloem houdt van mensen. De vergelijking van haar zelf met bloemen wordt door Meisje Bloem zelf ook gezien. Ze noemt de vergelijking bewust of onbewust in haar verhalen. In het verhaal van de vlinderdoos zegt ze tegen haar pop: ‘Ik ben Bloem en jij bent Vlinder.’ Meisje Bloem zegt: ‘Een vlinder vliegt altijd naar een bloem toe. Dus jij vliegt altijd naar mij. De pop lacht, hij vindt Vlinder een mooie naam (45. De vlinderdoos). In dat wat ze zegt, legt Meisje Bloem een relatie met een ander door middel van haar bijnaam en de naam die ze geeft aan de pop.
Op subtiele, maar tegelijk beeldende wijze, ontvouwt zich aan de hand van anekdotes, de didactische insteek van het boek. Eigenlijk is de zolder een soort broeikas waar Meisje Bloem en haar ideeën ongestoord kunnen groeien, maar ze richt zich ook op buiten. Meisje Bloem kijkt regelmatig door het zolderraam naar de buitenwereld waar veel meer “Bloemen” bloeien en waar ze het geleerde in praktijk brengt. Ook stimuleert ze, de ander, een lieveheersbeestje dat verdwaald is op zolder, om de sprong door het open zolderraam te maken en de buitenwereld in te gaan. Meisje Bloem staat voor het raam lang te wachten tot hij springt. ‘Durf je niet?’ vraagt ze. Meisje Bloem geeft het lieveheersbeestje een zetje. Het lieveheersbeestje springt niet, maar hij maakt van zijn rode jas twee vleugels. Nu kan hij vliegen. Hij vliegt naar buiten. Ze vraagt zich vervolgens af wat buiten is ten opzichte van binnen. Meisje Bloem zegt: ‘Buiten is niet binnen. Binnen is de kamer. De tafels en de stoelen. De bedden. De vorken en de lepels. Buiten is de lucht. De regen en de zon. En de bloemen en het gras, maar ook de auto’s op de weg.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik ga naar buiten, als ik niet meer binnen wil spelen’ (42. Het dakraam).
In ieder verhaaltje van het prentenboek wordt een vraag gesteld. “Maar wat is dat dan…?” Het antwoord dat Meisje Bloem geeft komt van haar zelf maar kon door veel kinderen van haar leeftijd worden gegeven. Het prentenboek probeert op deze manier te filosoferen met kinderen. Meisje Bloem vindt op zolder korreltjes in een doosje. De korreltjes zijn zaadjes. Meisje Bloem denkt aan bloemen, een heleboel en ze zegt tegen de pop: ‘Wat zou het leuk zijn als ik een heleboel bloemen had.’ Meisje Bloem vindt ook een pot aarde. Zij duwt de zaadjes in de grond. ‘Nu moeten jullie gaan groeien’, zegt ze tegen de zaadjes, ‘want ik wil een heleboel bloemen.’ Meisje Bloem denkt aan de bloemen die nu ontstaan. ‘Kom maar bloemen’, zegt ze, ‘kom maar naar de wereld.’ Meisje Bloem slaat lief haar arm om de pop. Ze zegt: ‘Bloemen houden van mensen.’ Meisje Bloem zegt tegen de pop: ‘Daarom hou ik van jou’(27 De zaadjes). Meisje Bloem verwondert zich over de zaadjes die straks bloemen worden. Ze verwondert zich over iets dat er nog niet is, maar ontstaat. Maar wat is dat, ontstaan? Meisje Bloem zegt: ‘Ontstaan is dat iets begint. Iets, dat er nog niet is geweest.’ Meisje Bloem zegt: ‘Een mens kan beginnen, en een dier en een plant. Maar ook een plannetje. En ook een vriend worden met iemand. Achter de bijnaam “Meisje Bloem” gaat een verdieping schuil die voor kinderen tijdens het groepsgesprek in de klas of in de huiselijke kring aanleiding kan zijn voor zelfontplooiing.
(2-1-2020)
Gelukkig nieuwjaar en goede start van 2020