Bloemetje 133.  Het gaatje in de mogelijkheden.

Door Clémence Leijten

Meisje Bloem vindt op zolder een boek met foto’s van mensen. De hoofden op de foto’s zijn bruin en ook de kleren. Gek, die bruine hoofden, Bloem! Meisje Bloem zegt: ‘Die hoofden zijn bruin omdat het oude foto’s zijn. Foto’s van vroeger zijn bruin. Meisje Bloem zegt: ‘De mensen kijken streng.’ ‘  Ik denk niet dat ze aardig zijn’, zegt ze. Meisje Bloem zegt: ‘Maar je hoeft niet bang te zijn voor die mensen, die mensen zijn al heel lang dood. Als je dood bent ben je er niet meer.’ Meisje Bloem herkent zich niet in de mensen op de foto die dood zijn, want ze zegt: ‘Ik wil niet dood.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik moet eerst nog brandweerman worden. En groot. En ik wil ook nog vader worden.’ (34. Het fotoboek) Het is het ongeëvenaard perspectief van een jong kind, dat bovendien geen boodschap heeft aan de traditionele rolverdeling.

Eén van mijn klein zonen is ook nog jong. Hij denkt over wat hij worden wil. Hij wil wetenschapper worden. Hij zegt: “Ik wil het gaatje vinden in de mogelijkheden.” Hij zegt: “Dan kom je in een nieuwe realiteit.” Ik kijk hem aan, stil, vol bewondering. Práchtig heeft hij gesproken. Hij wil “het gaatje vinden in de mogelijkheden”. Ik realiseer me dat de mogelijkheden al een gegeven zijn, al bekend. En dat mijn kleinzoon dat doorheeft. En dat hij vermoedt dat die mogelijkheden van nu, een wereld van nieuwe mogelijkheden verbergt en dat hij die wil vinden. En dat hij ook begrijpt dat die nieuwe mogelijkheden dun gezaaid zijn, zo dun als een zaadje, vandaar dat gaat-je dat hij wil vinden, dat in zijn visie niet een ‘gat’ is.                                          

Zo ken ik hem al zolang hij leeft: “Oma, ik vind het heel grappig dat in theorie dingen kunnen krimpen. Omdat atomen hele kleine dingetjes zijn die best ver uit elkaar staan. Dus als je een manier vindt om die atomen dichter bij elkaar te laten staan, dan kan je een berg krimpen tot het formaat van een tennisbal. Maar de tennisbal is dan even zwaar als de berg.”

Mijn kleinzoon wil wetenschapper worden. Over dat “worden” heeft Meisje Bloem een mening: Meisje Bloem zegt: ‘Worden is iets dat nog moet gebeuren. Het is er nog niet, maar het komt eraan.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben nu nog klein, maar ik wórd groot. En later als ik groot ben, ben ik brandweerman geworden en vader.’.(34. Het fotoboek) Mijn kleinzoon kan wetenschapper “worden”. Het is geen gemakkelijke wereld, de wereld van de wetenschap, omdat de gaatjes in de mogelijkheden dun gezaaid zijn; het is maar zelden dat iemand iets nieuws ontdekt. Maar ook omdat het een wereld is vol ambitieuze mensen, vol rivaliteit en jaloezie. Heb ik de verwachting dat hij daar gaat floreren?

Mijn antwoord volgt mijn motto dat ik blijf herhalen: een kind is een eigen persoonlijkheid, dat recht heeft op zijn eigen plaats, zijn eigen taak, zijn eigen verantwoordelijkheid, met zijn eigen wil en zijn eigen verlangens. Als je dat weet, dat een kind een individu op zichzelf is en je kunt naar hem luisteren, dan kun je ook waarnemen, dat een kind zelf oplossingen zoekt voor zijn problemen en dat hij dat beter doet, als ik als volwassene hem duidelijk weet te maken dat ik daar alle vertrouwen in heb. ‘Toe maar, ik steun je.’

‘Word maar een goede wetenschapper. Of een brandweerman. En ik hoop ook vader, opdat jij ook nog opa kunt worden zoals ik oma ben van jou. Want wát geniet ik van je. Van alles wat je zegt, van alles wat je doet. Van alles wat je denkt. Je inspireert mij, zoals Meisje Bloem mij inspireert, jullie kleuren mijn leven. Ik geloof in jullie: jullie vinden het gaatje.’