Bloemetje 58 Wij mensen.
Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem kijkt in de spiegel. Ze zegt: ‘Leuk ben ik’. Meisje Bloem praat tegen Meisje Bloem in de spiegel. Ze zegt: ‘Jij bent een mooi meisje, Bloem en je bent ook lief.’ Meisje Bloem denkt aan de buurman en tante Bet en de meester van school die zeggen dat Meisje Bloem pas lief is als Meisje Bloem doet wat zij zeggen. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben ook lief als ik doe, wat ik zelf graag wil.’ (18. De spiegel) De buurman, tante Bet en de meester van school zijn volwassenen. Meisje Bloem is een kind. ‘Nog maar’ een kind zeggen deze volwassenen. Dit zijn volwassenen die menen, dat zij het onwetende kind moeten opvoeden en vormen naar hun gelijkenis. Het kind is in hun beleving geen gelijke. De kinderwereld en de wereld van de volwassenen zijn twee werelden; niet gelijk en gescheiden. De wereld van de volwassenen is de norm en zolang een kind niet voldoet aan die norm, moet het zijn mond houden. Zolang hij niet weet hoe het in de volwassen wereld hoort, wordt bij deze volwassenen een kind buiten gesloten. Ik denk dat er één wereld is een wereld van mensen, allemaal gelijk.
In de laatste weken valt het woord “inclusie” vaak. Een week in september was gewijd aan dit begrip. De samenleving hoort inclusief te zijn. Inclusief dat is ‘insluiten’. Inclusief is het tegenovergestelde van exclusief. Exclusief is uitsluiten. Alle mensen worden ingesloten in de samenleving als je ieders situatie vanuit de inclusie gedachte bekijkt. Dat betekent dat de samenleving open staat voor iedereen en dat de samenleving zich vanzelfsprekend aanpast aan iedereen. De discussie over omgaan met elkaar moet je niet voeren in termen van wij-zij. Het is wij. Wij mensen. Onwillekeurig gaan mijn gedachten naar de gescheiden werelden van kind en volwassenen. Wij de volwassen; zij de kinderen. Het is ‘wij’, denk ik vandaag weer. Wij mensen.
Mijn kleindochter weigert te gaan zitten terwijl er toch twee stoelen staan. Ik heb op de grote stoel plaats genomen en voor haar is er een kleine. ‘Ga maar zitten’, zeg ik nogmaals. ‘Nee oma’, zegt ze, ‘dat is een stoel voor baby’s.’ Haar vader vertelt dat ze op haar wens alle plastic bordjes en het plastic kinderbestek hebben weggeborgen. Mijn kleindochter eet nu van porseleinen borden en staal bestek. ‘Mensen’ borden zal ik maar zeggen en ‘mensen’ lepels en ‘mensen’ vorken. Omdat mijn kleindochter zich bewust is geworden dat zij een mens is, als ieder ander. Het is niet meer: zij het kind op een kinderstoel en ik de volwassene op een grote stoel, dat heeft ze mij met haar daad duidelijk gemaakt. We leven vanaf nu hier thuis in een inclusieve wereld, waar er alleen maar grote stoelen zijn voor alle mensen. Dat neemt niet weg dat je in de inclusie gedachte rekening houdt met elkaar. Niet alles kun je nog als je kind bent. Dat betekent van ons volwassenen respect voor hen en acceptatie van dat feit. Zoals je respect hebt en accepteert dat iemand een lichamelijke beperking heeft bijvoorbeeld of psychische moeilijkheden. Laten we reëel zijn, is er eigenlijk iemand zonder een beperking; is er iemand die alles kan?
Nogal wat kinderen voelen dat dat ze zich moeten verdedigen voor hetgeen ze (nog) niet kunnen. Wie voelt dat hij zich moet verdedigen voor zijn niet kunnen, moet beseffen dat zijn samenleving exclusief bezig is. Wie voelt dat hij zich moet verdedigen voor zijn niet kunnen nog, mag zich beklagen dat hij niet (of: niet volledig) geaccepteerd wordt door zijn omgeving. Hij mag dat de mensen in zijn omgeving of de samenleving verwijten. Want in een inclusieve samenleving hoeft niemand zich te verdedigen en doet iedereen vanzelf mee.
Waarom hebben kinderen in deze tijd nog vaak angst? Omdat ze bang zijn buitengesloten te worden en te voelen: ik mag pas meedoen als ik me aanpas aan de wereld van de volwassenen. In een samenleving die inclusief denkt hoeft niemand zich te verdedigen voor zijn jong-zijn. Mijn kleindochter niet omdat ze nog geen veters kan strikken. Niet omdat zij intens verdriet heeft over de cavia die is doodgegaan. Niet omdat zij luidruchtig pijn heeft van het feit dat zij is gevallen. Mijn kleindochter hoeft zich niet te verdedigen voor het feit dat ik haar veters strik. Als de samenleving inclusief denkt, hoeft iemand die nog niet alles zelf kan zich niet te verdedigen want hij weet dat hij erbij hoort. Inclusie is een proces dat pas de laatste decennia tot stand kwam, een lange aanloop kende en nog een lange weg te gaan heeft. Momenteel staat de maatschappij op het punt kinderen te includeren, ze te beschouwen als volwaardige burgers zonder wie de samenleving niet volledig is: Meisje Bloem is zich bewust van die positie. Ze zegt: ‘Ik zie een mooi meisje’, zegt ze. Meisje Bloem kijkt naar zichzelf van achteren en van voren. ‘Leuk ben ik’, zegt ze. (18. De Spiegel). Ja, Meisje Bloem de samenleving is alleen volledig mét jou.