Bloemetje 30. Zich pantseren.
Door: Clémence Leijten.
Meisje Bloem vindt in een doos een harnas van een ridder. Meisje Bloem wil wel ridder worden. Ze doet de ijzeren jas aan en zet de helm op haar hoofd. ‘Het is zwaar’, zegt ze. Meisje Bloem kan er bijna niet mee lopen en ze kan ook bijna niets zien. ‘Niemand kan me pijn doen,’ zegt ze. Meisje Bloem zegt: ‘Met deze ijzeren kleren ben ik niet meer bang (41. Het harnas)’ Dit verhaal van Meisje Bloem herken ik. Als ik bang ben kan ik wegduiken in een hoekje, maar ik kan me ook pantseren net als Meisje Bloem; me sterker maken dan ik werkelijk ben. Ik kan letterlijk eelt kweken op mijn ziel, waardoor alles wat mensen tegen mij ondernemen mij niet raakt meer en ik onschendbaar wordt. Niks deert me en een gemene opmerking glijdt van mijn rug als druppels water op een vette eenden rug. Ik kan me ook pantseren door me voor te stellen dat ik een ander ben, een heel sterke vrouw bijvoorbeeld die niemand in de wereld nodig heeft. Dat lijkt prettig maar als niks meer binnen komt, dan ben ik wel heel alleen en word ik ook niet met liefde gevoed, want narigheid raakt me niet, maar ik ben ook gevoelloos voor liefde dan; ik verhard. Wie zich afsluit voor gevoelens, zich pantsert, wordt niet geraakt, niet door een sneer, maar ook niet door een compliment of een aai. En is die sterke vrouw wel een prettig iemand voor de mensen om mij heen?
Opeens flitst het verhaal van Ridder Wout (1) door mijn gedachten. Het is een boekje dat kinderen zelf al kunnen lezen na ongeveer 8 maanden leesonderwijs. Wout is een klein jongetje dat ridder speelt in een toneelstuk op school. Hij heeft een zwaard. Hij draagt een helm en redt een prinses van de draak. Wout voelt zich door zijn rol sterk en groot. “Wout hapert niet één keer. Hij doet het goed. Hij voelt het. Hij is een ridder. Een echte ridder.”
Zijn vader zit in de zaal met zijn moeder en zijn zus. “Knap hoor” zeggen de mensen en Wout is trots. Wout moet de volgende morgen gewoon naar school maar hij wil zijn eigen kleren niet aan en die dag daarna ook niet; hij blijft ridder en blijft draken verslaan.
Al twee dagen loopt hij nu als ridder rond. Zijn moeder probeert hem op andere gedachten te brengen door te zeggen dat het nu genoeg is. Zijn zusje jent hem: ‘Je bent geen ridder! Je bent Wout!’ Wout is wél ridder. De juf in de klas vertelt hem dat zijn ridder-zijn maar een toneelstuk was en dat dat toneelstuk voorbij is. Hij kijkt haar aan en zegt ernstig: ‘Maar ik ben wel een ridder hoor!’ en hij weigert zijn helm af te zettenen zijn zwaard af te geven. Het ridder-zijn houdt Wout krachtig, het bevalt hem. Hij is niet meer nietig. Zijn moeder is boos. “ ‘Doe je zwaard weg, Wout! Niet als we eten! Ik wil geen ridder aan tafel. Ik ben het beu!’ ‘Dan eet ik niet! Roep hij. ‘Goed’, zegt mam. ‘Dan maar niet!” Wout gaat naar zijn kamer en is van plan daar altijd te blijven. Wat nu gedaan? De ontknoping, daarom vertel ik dit verhaal, vind ik een staaltje van subliem ouderschap. Ik citeer het boek: “Er wordt op de deur geklopt. ‘Laat me met rust!’ roept Wout. Hij is nog boos. Het wordt stil. Wout opent de deur. Er is niemand. Wat ligt daar op de grond? Een brief. Wout neemt de brief. Er staat op: ‘Voor ridder Wout’. Hij vouwt de brief open en leest: ‘We missen Wout.’ ” De brief komt van zijn moeder, zijn vader en zijn zus. Hun namen staan onder de brief. Ze missen Wout! Dat is wat mij betreft het juiste antwoord op zijn voortdurend ridder willen zijn. Ze pakken hem zijn ridderschap niet af, de brief is immers aan ridder Wout gericht; ze vragen naar Wout, naar hem: het is niet goed als hij er niet is, blijkt uit deze brief. Kan het mooier! Wout heeft daarom zijn helm afgedaan en kruipt bij zijn vader op schoot. “ ‘Dag Wout’, zegt pap. ‘Dag pap.’ ‘Ik heb je gemist’, zegt mam. ‘Ik ook’, zegt pap.” Ook zijn zus is blij dat Wout er weer is. Ze lachen allemaal. En Wout zegt: ‘Wat leuk om weer gewoon Wout te zijn.’ Meisje Bloem vindt aanvankelijk haar ijzeren kleren ook handig, omdat ze dan niet meer bang hoeft te zijn als mensen haar willen schoppen of slaan. Tot zij aan zichzelf vraagt, hoe iemand haar nu (met die zware kleren aan) een zoen kan geven. Meisje Bloem denkt dat dat niet kan. Meisje Bloem zegt dan: ‘Misschien moet ik deze zware kleren toch niet gebruiken (41. Het harnas).’ Meisje Bloem ontwapent zich zelf door na te denken over het nadeel van zo’n harnas, want een aai of een zoen heeft ze graag. Meisje Bloem wordt weer wie zij is, een kwetsbaar meisje. De ouders en de zus van Wout missen hem, ze hebben hem nodig. Doordat te schrijven in de brief ontwapenen ze hem. Wout is weer zichzelf. Ik kijk om me heen: nogal wat mensen trekken zich terug in onze maatschappij, isoleren zich, pantseren zich, maken zich hard en worden niet meer bereikt. Tegen hen zeggen: ‘We missen je als je er niet bent’, zou dat bij hen ook helpen?
- Nielandt, Dirk (2002) Ridder Wout , Zwijsen, Tilburg, serie: ik lees!