Door Clémence Leijten
Meisje Bloem staat op zolder: Er glijdt een traan langs haar wang. Ze heeft, denkt ze, alles gezien, wat er te zien is. ‘Er is niks’, zegt ze. Ben je verdrietig, Bloem? ‘Ja’, zegt Meisje Bloem, ‘ik heb niks om te spelen.’ (52. Jouw zelf). Ik kijk om mij heen: ik heb niemand om te praten. Dat komt, omdat de man waar ik altijd mee leefde, is overleden. En ik ben ook als Meisje Bloem daar verdrietig over.
De dozen die er staan heeft ze allemaal gezien. Is er nog een doos Bloem, is er nog iets waar je mee kunt spelen? Meisje Bloem schudt haar hoofd. ‘Ik heb alles gezien’, zegt ze. Dat lijkt hopeloos. Maar dan zegt een stemmetje in haar: ‘Als je niks hebt te spelen, Bloem, heb je toch nog om te spelen jouw zelf. Meisje Bloem kijkt in de verte, omdat ze denkt.
‘Dat is waar’, zegt ze, ‘je hebt altijd jouw zelf om te spelen. Ze strekt haar armen, ze buigt haar knieën, ze duwt haar voeten omhoog. Dan springt Meisje Bloem. Ze zweeft door de lucht. ‘Nu speel ik dat ik een vogel ben’, zegt ze, ‘die heet Bloem.’ Ze zegt: ‘Zo kan ik het doen.’ Ik luister naar Meisje Bloem en zeg tegen mezelf: ‘Als je man er niet meer is om te praten, heb je toch nog jezelf.’
Continue Reading
Door: Joris Leijten
Soms krijg ik kritiek dat Meisje Bloem een uitvergroting is van de werkelijkheid. Meisje Bloem kijkt te wijs naar de wereld. Niemand heeft zo'n zolder met spulletjes om van te leren.
In één verhaal ziet Meisje Bloem de wereld letterlijk groter. Ze kijkt door een verrekijker op een driepoot op de zolder “Meisje Bloem zegt: ‘Ik zie alles veel groter.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik zie een hele grote spin. De spin kijkt kwaad.’ Meisje Bloem rilt. ‘Dat is een hele kwaaie spin’, zegt ze, ‘die eet mensen.’ Meisje Bloem denkt: ik moet een vriend van hem maken anders ben ik verloren. ‘Oehoe, spin’, roept ze, ‘ik ben Bloem, ik ben aardig. ’De spin blijft kwaad kijken, ziet Meisje Bloem. Ze zegt:
‘De spin is vast doof.’ (29. Verrekijker) Ze kijkt in de verhaaltjes naar de details die normaal niemand ziet. In dit verhaal naar de contouren van een spin die door de verrekijker groter lijkt. Ze trekt daar, net als bij de andere voorwerpen, een conclusie uit met een vraag waar ze over nadenkt. Ze schrikt niet van de grote spin in de lens maar wil graag met dit ‘grote monster’ in gesprek maar deze reageert niet en dus concludeert ze dat de spin doof is, haar niet hoort.
Continue Reading