Even voorstellen

 

Het prentenboek

Meisje Bloem is een prentenboek voor kinderen en grote mensen over een meisje dat Bloem heet. Op zolder waar ze ongestoord zichzelf kan zijn, vindt zij dozen met spulletjes. Ze maakt in dit prentenboek verhalen bij die spullen. Die zijn soms ontroerend, soms verrassend, maar altijd geven ze een beeld van een meisje met een eigen kijk op de wereld. Die spullen vertellen haar over lang geleden, maar ze ontdekt door hen ook wie zij is. Het spoort haar aan verder na te denken en nieuwe verrassende dingen te doen. Meisje Bloem groeit van de spullen die ze vindt. Meisje Bloem kiest haar eigen weg. Ze is een originele denker. Dat komen we te weten door wat ze zegt over woorden die haar opvallen. ‘Eigen weg’,  zegt ze, ‘is als je wilt slapen met je hoofd op de plek van je voeten.’

Wellicht herkennen kinderen zich in Meisje Bloem en dan wordt Meisje Bloem een voorbeeld dat het kan: jezelf zijn. Meisje Bloem heeft een huis, ouders, een babybroertje, grootouders, buren, en vriendjes maar vooral haar zolder, met achter het zolderraam, de lucht. Die wereld van haar zolder is boeiend, inspirerend, maar buiten de zolder is de wereld niet altijd leuk. Die wereld kan leuker worden, als mensen luisteren naar wat Meisje Bloem te vertellen heeft.

 

De gedachten

Meisje Bloem vindt in dozen op zolder spullen die haar ouders hebben bewaard.  Die spullen op zolder vertegenwoordigen de wereld van gister waarop wij mensen van nu, voortbouwen. De interesse van Meisje Bloem wordt gevoed door de spullen die haar ouders en voorouders hebben bewaard, waarvan zij op haar beurt weer groeit. Haar vader noemde haar Bloem omdat ze werd geboren op de eerste dag van de lente. “Word maar een mooie bloem”, zei hij. Meisje Bloem komt tot bloei. Ieder kind, ieder mens kan een mooie bloem worden. Om dit besef sterker te maken, ontwikkelden de makers naast het prentenboek ook een lesboek, met daarin aanknopingspunten voor gesprekken, thuis of in de klas.

In het lesboek krijgt elk verhaaltje een eigen gespreksthema, bijvoorbeeld: kijken naar jezelf; vasthouden aan wat jij goed vindt; de grappige kant zien; delen; blij huilen. De thema’s vormen eigenschappen, die een kind, een mens, nodig heeft om zijn eigen weg te kunnen gaan.

Lees verder: 52 kernbegrippen om na te praten.

 

Meisje Bloem - Clemence Leijten

Bloemetje  70. “Word maar een mooie bloem!”

Door: Clémence Leijten
In de krant stond jaren geleden een interview met de Zweedse historicus Gunnar Broberg (1). Hij heeft een biografie over de plantkundige Carl Linnaeus geschreven. Linnaeus was de man die rond 1750, 1600 planten en dieren een wetenschappelijke naam gaf. De voertaal in de wetenschappelijk wereld was latijn, dus waren het Latijnse namen. Linnaeus gaf ook de mens zijn wetenschappelijk naam: Homo sapiens. “Homo” is Latijn voor mens en “sapiens” is het Latijnse woord voor wijs. Een “homo sapiens” betekent daarom: wijze mens. Broberg zegt erbij: “Met de nadruk op wijsin plaats van verstandig. Met verstand word je geboren, maar wijsheid verwerf je, zo redeneerde Linnaeus.” Met de menselijke eigenschap ‘verstand’ (denken) die je weet te gebruiken, kun je wijs worden. Met andere woorden: het verstand; het denken is aangeboren; de wijsheid moet zich ontplooien. Zo wordt Meisje Bloem in het prentenboek aan de lezer voorgesteld. Ze heet Bloem, Meisje Bloem. Misschien heet ze ook wel Anne, of Alice, of Aagje, maar iedereen noemt haar Bloem. “Bloem” noemde haar vader haar omdat ze werd geboren op de eerste dag van de lente. “Word maar een mooie bloem”, zei hij(1. Meisje Bloem). Daarmee gaf haar vader haar de ruimte om zich te ontplooien; om haar verstand zo te gebruiken dat zij een wijze mens zou worden; een homo sapiens.


Bloemetje 10. Gezellig

Door Clémence Leijten

 In een doos vindt Meisje Bloem lichtjes van de kerstboom. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ga het héél gezellig maken.’ Meisje Bloem trekt een deken over een stapel dozen en maakt zo een hut. Het is donker binnen. Ze zegt: ‘Nu kan ik de lichtjes goed gebruiken.’ Meisje Bloem hangt de lichtjes die aan zijn, in de hut. ‘Oh, wat gezellig’, zucht ze blij, ‘het lijkt net kamperen(44. De kerstboomlichtjes).’  ”Gezellig”, zegt Meisje Bloem. Voor Meisje Bloem is dat kamperen in een tent. Wat gezellig is, is voor iedereen wat anders. In dit verhaaltje zitten wel  de algemene elementen die iets gezellig maken. De deken boven haar hoofd die de zolder intiemer maakt: intimiteit geeft een gevoel van veiligheid. Meisje Bloem maakt haar hut donker waardoor de kerstlampjes nog helderder schijnen, zonder duisternis bestaat er geen licht. Maar er is nog één element (en dat is de essentie van gezellig-zijn waarvan Meisje Bloem zich misschien niet bewust is), het zit ook in het verhaal. Meisje Bloem doet haar schouders omhoog en trekt haar knieën onder haar kin. Ze slaat haar armen om haar benen. Ze zegt tegen haar pop: “Wat is het gezellig hier binnen.’ De pop vindt dat ook. Meisje Bloem zegt tegen de pop: ‘Gezellig voelt als een vriend.’Dankzij de pop wordt het gezellig omdat ze sámen zijn. 


Bloemetje 101. Creativiteit

Door Clémence Leijten
Meisje Bloem vindt op zolder de lichtjes van de kerstboom. Meisje Bloem trekt een deken over een stapel dozen en maakt zo een hut. Het is donker binnen. Ze zegt: ‘Nu kan ik de lichtjes goed gebruiken.’ Meisje Bloem hangt de lichtjes die aan zijn, in de hut ‘Oh, wat gezellig’, zucht ze blij, ‘het lijkt net kamperen.’[..]  Meisje Bloem zegt; ‘Gezellig is dat je het warm krijgt als je om je heen kijkt. En als je denkt: wat is het prettig hier en dat je heel graag wilt blijven.’ Meisje Bloem zegt; ‘’Gezellig kun je zelf maken.’ ( 44. De kerstboomlichtjes.) Meisje Bloem voelt in zichzelf, dat ze het gezellig kan maken; Meisje Bloem is creatief. Ik heb een kalender met wijsheden. Hij ligt naast mijn stoel. Regelmatig kijk ik.¹

Op zaterdag 10 juni j.l. lees ik, dat nogal wat ouders zich de vraag stellen: “wat moet ik doen, zodat mijn kind creatief wordt?” De kalender antwoordt dat het veel belangrijker is de volgende vraag te stellen: wat moet ik laten, zodat mijn kind creatief blijft?, inderdaad want mijn ouderlijke opmerkingen ‘kijk uit’, ‘pas op’, ‘niet doen’ staan de creativiteit van mijn kind danig in de weg. En inderdaad je hoeft niets aan te leren; ga er maar van uit dat elk kind creatief is. Creativiteit hoeft niet te worden aangeleerd; creativiteit dient zich slechts te ontplooien. Volwassenen  kunnen slechts (lees: alleen), het klimaat scheppen waarin de creativiteit van een kind zich ontplooit. Daar ben ik van overtuigd. De menselijke eigenschap creativiteit draagt elk mens in zich, die eigenschap moet alleen worden aangesproken en daar kunnen wij ouders ons kind bij helpen.


Bloemetje 103. Eenzaamheid.

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem speelt helemaal alleen op de zolder van haar huis. Niet een keertje, maar heel vaak gezien de vele spulletjes die zij vindt. Zo’n jong meisje helemaal alleen! Heeft ze niemand om te spelen? In één van de dozen vindt Meisje Bloem een pop. Meisje Bloem pakt de pop. Ze vindt hem lief. ‘Jou kan ik net goed gebruiken’, zegt ze, ’jij wordt mijn vriend.’ De pop kijkt blij. Daaruit begrijpt Meisje Bloem, dat de pop haar vriend is. ‘Goed’, zegt ze, ‘we blijven altijd samen.’ Ze kijkt de pop aan en die knikt. Ze zegt: ‘Leuk om een vriend te hebben.’ (5. Een pop) Meisje Bloem is blij met een vriend. Was Meisje Bloem alleen? Is Meisje Bloem een eenzaam meisje.

In een rondzendbrief van mijn pensioenfonds wordt geschreven over eenzaamheid. Eenzaamheid bestaat als je jong bent vooral als je een jaar of zestien bent. Tijdens de middelbare leeftijd neemt de eenzaamheid af en bij hoogbejaarden is de eenzaamheid verreweg het hoogst. Vandaar misschien dat eenzaamheid een item vormde in de pensioenbrief. Wie is eenzaam? Voor onderzoek over eenzaamheid  wordt bijvoorbeeld een eenzaamheidsschaal gebruikt. Mensen moeten aangeven of ze het eens zijn met stellingen, zoals ‘Ik ervaar een leegte om mij heen’ of ‘Vaak voel ik me in de steek gelaten.’


Bloemetje 105. Niets

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem vindt op zolder een doos met een stuk steen. Meisje Bloem kijkt naar de steen. Er zit een kring op. ‘Dit is een slakkenhuis van vroeger’, zegt ze. ‘Die slak heeft geleefd toen de wereld net bestond.’ ‘Het is een fossiel’, zegt ze deftig.’ Ze vraagt zich af, hoe de wereld was, toen hij pas bestond. Meisje Bloem zegt: ‘De wereld toen hij pas bestond was nog alleen een berg zand. Er waren wel dieren, maar nog geen mensen.’ Meisje Bloem zegt:          ‘Dieren bestaan langer dan mensen. Mensen zijn er eigenlijk pas.’(14. De steen). Ook ik als kind dacht na over hoe de wereld er uit zag toen hij net bestond. Noch Meisje Bloem noch ik vroegen ons af, hoe het was, toen de wereld nog niet bestond. Dat ging ons abstractievermogen te boven: het ‘niets’ dat er ooit was voor dat het heelal begon; voor de oerknal dus. Maar nu, nu ik groot ben en ik weet dat er zo iets geweest moet zijn, kan ik me daar nog geen voorstelling van maken.


Bloemetje 107. De lef van een kind.

Door Clémence Leijten
Meisje Bloem speelt graag op zolder. ‘Meisje Bloem zegt: ‘De zolder is mijn liefste plek in ons huis. Ik ben er vaak.’ Ze zegt: ‘Ik ben daar helemaal alleen. Ik kan op zolder doen wat ik wil.’ ( 2. De dozen) Wat voor functie heeft een zolder eigenlijk? Meisje Bloem denk na over een zolder. ‘Een zolder is een plek waar mensen spullen bewaren. Spullen die oud zijn maar nog niet weggegooid mogen worden, omdat die spullen een verhaal hebben. ‘Meisje Bloem zegt: ‘De spullen op zolder vertellen hun verhaal aan mij.’ Op de zolder staat volgens Meisje Bloem dus alles dat je wilt bewaren, maar eerlijk is eerlijk; mijn zolder is juist een domein van wat ik kwijt wil en niet meer kan gebruiken.

Het is het eind van de vakantie. De ouders van mijn kleinkinderen werken weer. De school is nog niet begonnen. Daarom spring ik bij en speel ik met mijn kleinkinderen, waaronder de kleindochter van 6. Ik heb een stickerboek meegenomen. Het is een Engels boek met een herenhuis. Elke bladzijde is een kamer: de hal, “the livingroom”, de eetkamer, de keuken, de kamer van de ouders, de kamer van Hugo, de kamer Daisy, de babykamer, de badkamer, de studeerkamer, de tuin en … de zolder.
De stickers met meubels en gebruiksvoorwerpen staan midden in het boek, op een deel dat je eruit kunt nemen.


Bloemetje 110. Blij huilen.

Door: Clémence Leijten
Meisje Bloem vindt op zolder een raar ding. Ze ontdekt dat het een muziekinstrument is. Een harmonica. Meisje Bloem weet nu dat ze moeten trekken aan het ding en dat ze moet duwen op de knopjes. Meisje Bloem zegt: ‘Ik wil een mooi lied zingen.’ Meisje Bloem zegt: ‘Een mooi lied is waarvan je moet huilen, omdat het zo erg is.’(21. Het muziekding)
Elke avond zongen we een uurtje bij mij thuis. Lieve liedjes over een wiegje dat schommelt in het bloeiende hout, over een bootje dat kabbelt, een beekje dat stroomt. Dicht tegen mijn moeder aan. Heel intiem, heel, heel warm. Ik weet nog hoe ik op dat moment kon huiveren van geluk. “Kom eens kijken door de ruiten/zie daar is de winter weer/kleine witte vlokjes vallen stilletjes of aarde neer. En die kleine witte vlokjes/zie daar komt een deken van waar de hele, hele wereld warmpjes onder slapen kan.” Het favoriete liedje van mijn moeder.


Bloemetje 111. de Muur

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem vindt op zolder een doos blokken. Daarmee wil ze een stad bouwen. Meisje Bloem pakt een lang blok, en een klein blok, en nog een langblok, en een driehoek. Meisje Bloem zegt: ‘Ik maak een huis.’ Meisje Bloem maakt nog een huis, en nog een. En ze maakt een straat. En nog een straat met ook huizen. Bouw een muur om de stad heen, Bloem! Meisje Bloem schudt haar hoofd.  Ze zegt: ‘Nee, ik wil geen muur om de stad.’ (51. De blokkendoos) Wat is dat dan een muur? Meisje Bloem weet wat ze zegt:: ‘Een muur om de stad houdt de mensen die buiten mijn stad wonen tegen. Je kunt niet met hen praten. Je kunt niks samen doen.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben Bloem, ik wil  juist alles met alle mensen samen doen.’Mijn gedachten gaan naar de muur in Gaza. Naar Israëliërs die niet met Palestijnen praten en die muur bouwden.


Bloemetje 113. Interessanter worden.

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem vindt op zolder een stapel oude kranten uit 1953 met een verslag van de Watersnoodramp in Zeeland. Meisje Bloem kijkt naar de foto’s in de krant. Ze zegt: ‘De zee is in het dorp gestroomd. De huizen zijn stuk.’ Waar zijn de mensen, Bloem? Meisje Bloem zegt: ‘Misschien zijn ze verdronken in het water. Of misschien zijn ze gered.’ Meisje Bloem zegt: ‘Misschien zitten ze wel op zolder.’(46. De kranten.) Waarom,  Meisje Bloem, zou je al die ellende tot je nemen? Waarom lees je die krant?                                                       
De essayist Bas Heijne heeft een antwoord: “Van lezen word je geen beter, maar wel een interessanter mens.”¹ En die uitspraak triggert me: Meisje Bloem wordt “interessanter” van het lezen van die kranten. En hij voegt daaraan toe dat de wereld ook interessanter wordt en andere mensen ook, als je leest. 


Bloemetje 115. Tegen de stroom in.

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem is op zolder. Ze kijkt in de dozen: Er is niks’, zegt ze. Ben je verdrietig, Bloem? ‘Ja’, zegt Meisje Bloem, ‘ik heb niks om te spelen.’ De dozen die er staan heeft ze allemaal gezien. Is er nog een doos Bloem, is er nog iets waar je mee kunt spelen? Meisje Bloem schudt haar hoofd. ‘Ik heb alles gezien’, zegt ze.(52. Jouw zelf) Ik zou denken dat als er niets meer te zien is, ze naar beneden gaat op zoek naar ander speelgoed. Dat zou “iedereen” doen in zo’n situatie. Ze luistert echter naar een stemmetje in haar hoofd dat zegt: Als je niks hebt te spelen, Bloem, heb je toch nog om te spelen jouw zelf.   Meisje Bloem kijkt in de verte, omdat ze denkt. ‘Dat is waar’, zegt ze, ‘je hebt altijd jouw zelf om te spelen.’ Ze strekt haar armen, ze buigt haar knieën, ze duwt haar voeten omhoog. Dan springt Meisje Bloem. Ze zweeft in de lucht. ‘Nu speel ik dat ik een vogel ben’, zegt ze, ‘die heet Bloem.’ Ze zegt: ‘Zo kan ik het doen!’ Meisje Bloem, en dat vind ik prachtig, kan anticyclisch denken. Dat is denken tegen de stroom in. Ieder ander was teleurgesteld naar beneden gegaan; Meisje Bloem niet. Zij buigt de situatie om in een totaal andere richting: tegengesteld: juist blijven en uitvinden wat de lege situatie toch biedt. Jammer dat ‘tegen de stroom in denken’ vaak gezien wordt als dwars, als niet aangepast gedrag. Terwijl anticyclisch denken voor mij een magnifieke eigenschap is, waarvan ik denk dat die eigenschap ons zou brengen naar een bétere wereld.


Bloemetje 117. De inktlap

Door Clémence Leijten.

Meisje Bloem herkent op de zolder liefdesbrieven die ooit zijn geschreven. Meisje Bloem doet een doos open. In de doos zit een stapeltje papier. Met een blauwe strik eromheen. ‘Brieven’, zegt ze. Wie heeft die geschreven, Bloem? Meisje Bloem draait het pakje om en leest: ‘Van Joop voor Klaartje.’ ‘Dat zijn namen’, zegt Meisje Bloem. Meisje Bloem zegt: ‘Joop wil met Klaartje trouwen.’  (7. De brieven) Meisje Bloem weet in deze tijd van e-mail post nog wat papieren brieven zijn. Meisje Bloem weet in deze tijd van nogal wat ouders die van elkaar scheiden, nog, wat “trouwen” betekent.
Wat is trouwen voor haar? Meisje Bloem zegt: ‘Trouwen is dat je belooft dat je altijd bij elkaar zult blijven en dat je voor elkaar zult zorgen.’  Meisje Bloem is wel een kind van haar eigen tijd. Want ze zegt ook, geëmancipeerd:  ‘Ik wil wel altijd voor mijn vriend zorgen, maar dan moet mijn vriend ook altijd zorgen voor mij.’ Mensen zullen altijd dingen herkennen, ook als de dingen van vroeger zijn, omdat alle dingen een universeel element hebben en zijn van alle tijden. Dat was de boodschap van Bloemetje 116. Bewaard! Joris vraagt zich wel af of er ook dingen van vroeger zijn, die niemand nu meer zou herkennen. Ik dacht daarover na.


Bloemetje 12. Bruine bloemen

Door Clémence Leijten

Meisje Bloem vindt op zolder een boeket bruine bloemen van lang geleden. Meisje Bloem kijkt naar de bos bloemen. Ze zegt: “Het is van een trouwfeest van lang geleden dat kun je zien, want anders hadden de bloemen nog kleur gehad.’ Meisje Bloem haalt de bloemen uit het papier. De blaadjes van de bloemen vallen allemaal naar beneden. ‘Zonde’, zegt ze, ‘de blaadjes zijn er afgevallen.’ In haar hand heeft ze nog alleen de takken. Meisje Bloem zegt: ‘Jammer nu is het verhaal verloren(23. De bos bloemen). De bloemen op de zolder zijn oud geworden en vallen uit elkaar als Meisje Bloem ze aanraakt. Alles wat oud wordt gaat een keertje weg van de wereld. Soms pas na honderd jaar zoals sommige mensen. Soms na tien jaar zoals een droogboeket. Soms al na een dag zoals het vliegje dat maar één dag leeft. Maar alles verandert ook, omdat wij mensen niet zorgvuldig omgaan met alles wat leeft en we de aarde veranderen in een onbewoonbare plek.


Bloemetje 121. Boos.

Door Clémence Leijten
Meisje Bloem vindt een grote zakdoek. Meisje Bloem doet de zakdoek over haar hoofd. Ben je verdrietig, Bloem? Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben niet verdrietig, ik ben boos. Ik wil niemand meer zien!’ Meisje Bloem haar ogen zijn pikzwart. ’Ik vind het niet eerlijk’, zegt ze, ‘ík mocht niet meedoen van Lara.’ Meisje Bloem schop tegen een doos. Ze stampt op de grond. Ze schreeuwt: ‘Lara is stom.’(40. De zakdoek) Boosheid is een gevoel. Meisje Bloem zegt over boos: ‘Boos is als het draait in je hoofd, omdat je vindt, dat het niet waar is wat ze zeggen.’ Meisje Bloem zegt: ‘Als je boos bent wil je dat die ander zegt: “Ik heb me vergist.” ’
Voelen is een beweging ervaren, weet ik uit de psychologie. Als ik voel, ervaar ik ergens een beweging in mijzelf. Ik ga zitten op de stoel van de psycholoog en mijmer over boos zijn.


Bloemetje 123. “Bemoei je met jezelf”.

Door Clémence Leijten.

Meisje Bloem ziet op zolder een lieveheersbeestje. Meisje Bloem zegt:
‘Het lieveheersbeestje moet naar buiten.
Meisje Bloem bedenkt een plan: ik maak het dakraam open. Meisje Bloem zegt dan tegen het líeveheersbeestje: ‘Stap maar op mijn arm. Dat doet het lieve heersbeestje en dan loopt Meisje Bloem met hem naar het open raam. ‘Springen’, zegt ze, ‘maar pas op je knietjes.’(42. Het dakraam) Meisje Bloem behoedt het beestje zelfs voor kapotte knieën. Je zou haar een bemoeial kunnen vinden, want ze bemoeit zich met alles. Een lieveheersbeestje zal zelf wel weten, wat hij moet doen, toch?
En dat blijkt. Meisje Bloem staat voor het raam te wachten tot hij springt. ’Durf je niet?’ vraagt ze. Meisje Bloem geeft het lieveheersbeestje een zetje.
Het lieveheersbeestje springt niet, maar hij maakt van zijn rode jas twee vleugels. Nu kan hij vliegen. Hij vliegt naar buiten. Zie je wel het lieveheersbeestje, heeft zijn eigen oplossing! Haar raad was niet nodig geweest. Maar ik op mijn beurt zeg: ‘Okay het lieveheersbeestje bedacht zélf dat het kon vliegen, maar als Meisje Bloem niet de moeite had genomen om het raam open te zetten, zat hij nu nog op die donkere zolder, zonder eten.


Bloemetje 125. Waarom?

Door Clémence Leijten. 
Meisje Bloem vindt tussen de dozen op zolder een dooie muis. Zijn velletje is verdroogd. Hij is een beetje ingedeukt. ‘Hij is dood’, zegt Meisje Bloem, ‘hij is helemaal stijf.’ Meisje Bloem denkt dat de muis verdwaald was. Ze zegt: ‘Het was donker en de muis kon de weg naar huis niet meer vinden. En hij had helemaal geen eten. En hij had ook dorst. En niemand kon hem helpen.’ Meisje Bloem neemt de dooie muis in haar handen. Ze aait het kopje. De muis is koud.(6. De dooie muis) Dood is voor kinderen als Meisje Bloem op zich niet zo erg. Want een muis kun je nooit eens op je gemak bekijken. Maar als hij dood is, ligt hij stil. Je kunt zijn velletje voelen en de pootjes. Je kunt voelen, dat hij koud is en stijf. Uit sprookjes weten ze, dat ook mensen dood gaan. Alhoewel kinderen de neiging hebben de dood te beschouwen als iets wat straks weer over zal zijn, omdat je immers ook in hun spel en in een sprookje dood kunt zijn en dan weer levend, zijn ze bang om het verlaten worden, dat de dood met zich meebrengt.


Bloemetje 127. Makkelijke mensen.

Door Clémence Leijten.
In het eerste verhaaltje van het prentenboek Meisje Bloem wordt Meisje Bloem voor gesteld: Ze heet Bloem, Meisje Bloem. Misschien heet ze ook wel Anne, of Alice, of Aagje, maar iedereen noemt haar Bloem. “Bloem” noemt haar vader haar omdat ze werd geboren op de eerste dag van de lente. “Wordt maar een mooie bloem”, zei hij.  (1. Meisje Bloem) Er wordt ook verteld wat Meisje Bloem bezighoudt. Meisje Bloem heeft altijd iets te denken. Dat zie je aan haar ogen. Dan kijkt ze in de verte. Als haar ogen donker worden, is ze boos. Haar ogen zijn ook wel eens nat, dan is Meisje Bloem verdrietig. En soms zijn de gaatjes in haar ogen groot, dan is ze bang. Maar meestal glimmen haar ogen, dan is Meisje Bloem blij. “Bloem heeft sprekende ogen zeggen mensen. Dat zeg je als je vindt dat ogen iets vertellen. De ogen van Meisje Bloem vertellen wat ze denkt in haar hoofd en wat ze voelt in haar buik.Wie denkt oordeelt. Daarom vind ik Meisje Bloem een mooi rijk kind. Ik vind mensen die niet oordelen namelijk makkelijke mensen. Het zijn mensen die een status -quo handhaven. De status-quo is de toestand waarin iets zich bevindt. Die status-quo kan fnuikend zijn, maar omdat iemand “niet oordeelt”, komt er geen afkeurende uitspraak. Anderzijds: de status-quo kan ook inspirerend zijn, maar dat wordt niet opgemerkt als iemand niet oordeelt. Er komt dan geen goedkeurende uitspraak; er komt geen compliment. Een wereld zonder oordeel is in mijn oordeel: armoe.


Bloemetje 13. Vlinders

Door Clémence Leijten

Meisje Bloem vindt een houten doos met een deksel van glas. Kun je zien wat erin zit, Bloem? ‘Er zitten dooie vlinders in. Ze zitten vast met spelden.’ Meisje Bloem kijkt naar de vlinders. Elke vlinder heeft een andere kleur. De ene is groot, de andere is klein. Ze zegt: ‘Iemand heeft die gevangen en in een doos gedaan, omdat hij ze zo mooi vond(45. De vlinderdoos).’ Dooie vlinders terwijl de essentie van een vlinder is, dat hij kan vliegen. De vlinders waarmee het vernieuwde Naturalis in Leiden een van zijn muren heeft gedecoreerd zijn speciaal voor de opstelling gekweekt- en gedood, door ze  in te laten slapen met azijn ether. Een noodzakelijk kwaad legt collectie-beheerder uit. “We willen heel graag de schoonheid laten zien van de natuur en de insectenwereld. En dan kom je al gauw uit bij de vlinders.”¹ Ik denk aan de “vlinders” in mijn buik. Dat is de emotionele beweging als ik verliefd ben. De vlinders aan de wand, de vlinders in de doos bewegen niet meer, hun essentie is hen ontnomen.


Bloemetje 131. Een schoolbord zonder krijtjes.

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem reageert op meneer en mevrouw Jansen. Zij is op zolder. Meneer en mevrouw Jansen zijn beneden. Mama heeft geroepen dat ze moet komen om meneer en mevrouw Jansen een handje te geven. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ga niet naar beneden.’ Meisje Bloem haalt haar neus op. Meisje Bloem zegt: ‘Meneer en mevrouw Jansen praten alleen met mijn vader en moeder.’ Ze zegt:’ Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit hoe ik heet. Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit wat ik leuk vind. Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit wat ik denk.’ Meisje Bloem zegt: ‘Meneer en mevrouw Jansen denken dat ik een stoel ben. Met een stoel hoef je niet te praten.’(37. De stoel.) Meneer en mevrouw Jansen horen tot de mensen die kinderen negeren. Meisje Bloem ziet haarscherp wat dat voor mensen zijn. Meisje Bloem zegt:Een mens is iemand. Je hebt grote mensen en kinderen.’ Meisje Bloem zegt: ’Ik denk dat meneer en mevrouw Jansen alleen van grote mensen houden.
 Ik gruw van die “grote” mensen.


Bloemetje 133.  Het gaatje in de mogelijkheden.

Door Clémence Leijten

Meisje Bloem vindt op zolder een boek met foto’s van mensen. De hoofden op de foto’s zijn bruin en ook de kleren. Gek, die bruine hoofden, Bloem! Meisje Bloem zegt: ‘Die hoofden zijn bruin omdat het oude foto’s zijn. Foto’s van vroeger zijn bruin. Meisje Bloem zegt: ‘De mensen kijken streng.’ ‘  Ik denk niet dat ze aardig zijn’, zegt ze. Meisje Bloem zegt: ‘Maar je hoeft niet bang te zijn voor die mensen, die mensen zijn al heel lang dood. Als je dood bent ben je er niet meer.’Meisje Bloem herkent zich niet in de mensen op de foto die dood zijn, want ze zegt: ‘Ik wil niet dood.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik moet eerst nog brandweerman worden. En groot. En ik wil ook nog vader worden.’(34. Het fotoboek) Het is het ongeëvenaard perspectief van een jong kind, dat bovendien geen boodschap heeft aan de traditionele rolverdeling.


Bloemetje 134. Uitleggen wat vrede is.

Door Clémence Leijten

Boven in het huis van Meisje Bloem is een zolder. Daar gaat ze graag naar toe.  Meisje bloem wijst om haar heen. Er staan allemaal dozen met spulletjes. ‘Die spullen liggen te wachten’, zegt ze. ‘Over die spulletjes denk ik na.  Meisje Bloem zegt: ‘De zolder is mijn liefste plek in ons huis. Ik ben er vaak.’ Ze zegt: ‘Ik ben daar helemaal alleen. Ik kan op zolder doen wat ik wil.’(2. De dozen.) Als je een boek schrijft als Meisje Bloem dan kijk je door haar ogen naar de wereld om haar heen. Spulletjes op haar zolder horen tot haar wereld en de mensen om haar heen.


De makers



Clémence Leijten

Na haar opleiding aan de Sociale Academie van het Karthuizerplantsoen in Amsterdam, waar zij zich specialiseerde in cultureel werk, werd Clémence Leijten hoofd van de Buitendienst van het Tropenmuseum in Amsterdam. Daarna maakte zij als freelancer educatieve projecten voor basisscholen in Bussum, en was hoofdredacteur van “Kinderkrant”, het blad van de Regionale Werkgroep Kindercentra. Later studeerde zij psychologie aan de Open Universiteit, startte haar eigen cursuspraktijk en publiceerde boeken over maatschappelijk welzijn en de kracht van burn-out, uitgegeven bij Ten Have (Kampen) en Boom (Amsterdam). In 2016 realiseerde zij met Joris Leijten een succesvol project Madame Poubelle bestaande uit een door hen geschreven en getekend prentenboek met een lesboek De boodschap van Madame Poubelle. Dit project is bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 7 jaar, maar wordt ook gewaardeerd door volwassenen. In 2017 verscheen de tweede druk.
Het project Meneer Boek (2018) was opnieuw een gezamenlijk initiatief van Clémence Leijten en Joris Leijten voor kinderen in de leeftijd van 5-9 jaar. Naast het prentenboek Meneer Boek   verscheen ook een lesboek Het verhaal van Meneer Boek. Beide prentenboeken vormen een reeks, getiteld Een leukere wereld. In de deze reeks is anno 2019 een nieuw boek verschenen Meisje Bloem met ook een lesboek De gedachten van Meisje Bloem en geschreven en getekend door dezelfde auteurs.  
Motivatie:lezing Clémence Leijten bij de boekpresentatie van Meisje Bloem, Thiemeloods Nijmegen, 30 maart 2019.

Joris Leijten

Na zijn opleiding Museologie en Erfgoedstudies aan de Reinwardt Academie in Amsterdam (specialisatie publieksbegeleiding en educatie) begon Joris Leijten voor zichzelf met Joleijt, educatieve producten. Hij maakte onder meer een project over de Tsjechische filosoof en pedagoog Comenius voor basisscholen in 't Gooi, een schoolproject in het kader van omgevingseducatie over oude boerderijen in Laren (NH), vier lessen voor basisscholen over Rembrandt van Rijn met aansluitend een rondleiding in het Rijksmuseum, speurtochten voor jonge bezoekers van de vesting Naarden in het kader van Open Monumentendag, Bouw zelf een stad, een workshop voor kinderen van het basisonderwijs. Vanuit zijn interesse in Nederlandse geschiedenis en materieel erfgoed, was Joris Leijten van 2013 tot 2016 verantwoordelijk voor communicatie bij de Stichting en het Festival “Gebroeders van Lymborch” te Nijmegen. In 2017 ontwikkelde hij cursussen voor vrijwilligers van deze Stichting onder de titel Lering en Vermaeck.
Eerder publiceerde hij het Madame Poubelle (2016) prentenboek, geschreven en getekend door Clémence Leijten met daarbij een lespakket De boodschap van Madame Poubelle.  Het project Meneer Boek  in 2018 was een gezamenlijk initiatief van Joris Leijten en Clémence Leijten. Het nieuwe prentenboek Meisje Bloem  en ook een lesboek De gedachten van Meisje Bloem zijn van hun hand en werden uitgegeven door Joleijt. Joleijt richt zich op educatieve producten over maatschappelijk betrokken onderwerpen, onder andere via de reeks Een leukere wereld. Joleijt, educatieve producten is te bereiken op Joris@joleijt.nl