Bloemetje 4. Appelmoes

Door:  Clémence Leijten

Een kind mag zijn eigen weg gaan, maar ik besef dat het deel uit maakt van een gezin, van de school, van de plaats waar het woont, van de wereld waarvan het deel uit maakt. O ja, het kan botsen met hen. Meisje Bloem is boos op haar moeder: ‘Ik moet mijn kamer opruimen. Ik moet mijn bed opmaken. Ik moet mijn sokken oprapen.’ Meisje Bloem zegt: ‘Niet nu! Ik zal het wel doen, maar morgen ’(22. Het niksje). Haar moeder accepteert dat kennelijk want Meisje Bloem is als ze dit zegt op zolder en niet op haar kamer aan het opruimen, er is blijkbaar een compromis. De moeder van Meisje Bloem had ook kunnen eisen dat Meisje Bloem zou doen wat zij vroeg. Wil ik een kind mijn oplossing opleggen, dan ben ik autoritair bezig.Bij deze autoritaire manier van aanpak maak ik gebruik van mijn gezag om het conflict op te lossen. Ik beslis wat de oplossing moet zijn en probeer het kind zover te krijgen dat het kind mijn oplossing accepteert met macht en desnoods met lichamelijke dreiging of straf. ‘Je eet dat bord leeg, anders moet je voor straf naar bed.’ Het wil niet naar bed, want op de televisie is een programma wat het graag wil zien. Dus begint het snel te eten. Ik “win” in dit conflict. Maar ook mijn kind kan zijn oplossing, zijn wil, aan mij, opleggen; het zegt: ‘Ik eet vanaf nu, niks meer.’ En het volhardt met de kans dat het kind ziek wordt. Dat het ziek wordt, wil ik niet en dus mag het kind van tafel en heeft niet gegeten. Bij deze manier ben ik toegevend. Hier “wint” mijn kind. Maar er is een andere manier om om te gaan met conflicten weet ik uit ervaring, waaraan géén macht te pas komt, noch van mij als volwassene, noch van mijn kind. Het conflict wordt zodanig opgelost dat niemand wint of verliest: een overlegmodel. Dat spreekt mij erg aan.

In het overlegmodel stel ik het kind voor om samen naar een oplossing te zoeken, die voor beide acceptabel is. Ik zeg: ‘We hebben een probleem, hoe komen jij en ik hieruit?’ Samen bekijken we de verschillende mogelijkheden en uiteindelijk beslissen we samen welke eindoplossing we kiezen. We kunnen een klein hapje nemen en de rest laten staan? We kunnen er appelmoes door doen om de smaak te camoufleren? Een knijper op je neus, zodat je niks proeft? We kunnen dit niet eten, maar zoeken naar een alternatief dat dezelfde voedingswaarde heeft? Geen kip, maar wel een stuk kaas of een eitje. De kracht van dit model is dat mijn kind door mij, de volwassene, wordt behandeld als een gelijke. Mijn kind leert zelf oplossingen te bedenken en als het zelf heeft mogen meebeslissen dan is hij ook meer bereid zich aan de afspraak te houden, weet ik. Maar wat te doen als mijn kind zich dan toch niet houdt aan de afgesproken oplossing? Het kan zijn dat mijn kind nog niet gewend is, dat problemen op deze manier worden opgelost. Misschien is mijn kind niet gewend om deze verantwoordelijkheid te dragen omdat ik bijna alles voor hem regel. Het kan ook zijn dat mijn kind het niet echt eens was met de oplossing en alleen maar instemde om van het gezeur af te zijn. Als om wat voor reden dan ook een afspraak niet is nagekomen, dan probeer ik een andere voor beide aanvaardbare oplossing te vinden. Bijvoorbeeld: ‘Dat eten doen we samen. Jij een hap, ik een hap.’ De moeder van Meisje Bloem en Meisje Bloem kwamen tot de overeenkomst, dat ze haar kamer zou opruimen, want Meisje Bloem zegt terwijl ze moe zit op een doos op zolder: ‘Niet nu! Ik zal het wel doen, maar morgen (22. Het niksje)’. Meisje Bloem en haar moeder kwamen overeen, dat Meisje Bloem morgen haar kamer gaat opruimen en niet vandaag.

 (26-9-2019)