Bloemetje 49.  Tweestrijd

Door: Joris Leijten
Deze weken is de volwassen Boekenweek. De Boekenweek heeft het thema ‘Tweestrijd’. Meisje Bloem is voor alle leeftijden van 8 tot 88 jaar, zeggen we altijd, dus komt bij mij de vraag op : is het thema ook van toepassing op dit prentenboek.

Heeft Meisje Bloem een tweestrijd?  Ze heeft in elk verhaal een gesprek met een vragensteller. Elke keer is de vraag: ‘Wat is dat dan…?’ We laten in het midden wie deze vragensteller is: de lezer, een alwetende verteller/de schrijver of haar innerlijke ikke (lees: geweten).

Het is een dialoog met iets of iemand waarbij Meisje Bloem uitleg geeft over de vraag die haar is gesteld en ze over nadenkt in haar spel. De vragensteller corrigeert haar niet, wijst haar niet met het vingertje terecht. Zegt niet dat hetgeen dat ze verzint, niet goed is. De vragensteller heeft geen oordeel hierdoor. Er ontstaat geen echte tweestrijd, want Meisje Bloem krijgt gelijk in wat ze denkt.

 Als de vragensteller haar eigen geweten is, dan is zij in tweestrijd met zichzelf. Ze bouwt voort dan op de vraag die ze zelf opwerpt. Ze vindt een voorwerp en koppelt daaraan de situatie die  voor haar op dat moment actueel is. Door het spelen met een voorwerp en de associatie die het haar oplevert, verwerkt ze, wat ze daarvoor heeft meegemaakt en weet ze nu hoe ze daarmee om moet gaan.

Zij vindt bijvoorbeeld een trapje dat een trapje wordt naar de hemel waar haar overleden opa woont. Ze wil graag koffiedrinken met gebak bij haar opa. Ze is kennelijk heel betrokken bij haar opa en mist hem enorm en heeft gestreden met de vraag of hij voor altijd weg is of nog ergens te vinden. Zij besluit dat hij in een fijn huis in de hemel nog te vinden is; ondanks de twijfel die haar moeder brengt. Meisje Bloem zegt: ‘ Mijn moeder zegt: “Ik weet niet of zo’n huis wel bestaat”. Maar ik vind het een goed idee, dan kan ik mijn opa tenminste ergens vinden.’ (8. Het trapje)

Een andere tweestrijd is letterlijk de ruzie met haar vriendin Lara. Meisje Bloem is boos dat ze niet mee mag doen. In eerste instantie wil ze wegkruipen en zich verbergen onder de gevonden kleine zakdoek zo dat ze het erge niet ziet. In haar spel gaat ze vervolgens de confrontatie met Lara aan en moeten ze uiteindelijk allebei lachen om de woorden die ze gebruiken. Meisje Bloem vraagt: ‘Waarom mag ik niet meedoen?’ ‘Je bent een frikandel’, zegt Lara. Meisje Bloem zegt: ‘Jij bent een soepkip.’ Daar moeten ze allebei heel erg om lachen. En dan zijn Lara en Meisje Bloem niet meer boos op elkaar. (40 De zakdoek) Humor kan een belangrijke sleutel zijn in een tweestrijd.

Ondanks dat ze alleen is op haar zolder tussen de spulletjes en haar verhalen en gedachten, heeft ze wel enigszins een tweestrijd. Met haar gedachten en met de meningen van anderen die ze daar verwerkt. Daarmee is het motto van de volwassen Boekenweek ook van toepassing op het prentenboek Meisje Bloem. Dat leuk is voor kinderen én grote mensen.