4. Het touwtje
De zolder ligt hoog in de lucht. Nu het waait, hoor je er de wind. Hoeiiii, hoooeiii, hooeiiiiiiiiiii, gaat het. Ben je bang, Bloem, voor de wind? ‘Straks waait misschien het dak er af’, zegt ze. ‘Hoe kan ik dat stoppen?’
Meisje Bloem denkt aan een huis zonder dak waar je zomaar binnen kunt kijken. Ze zegt: ‘Zonder het dak waaien de lakens van mijn bed.’ De gaatjes in haar ogen zijn groot. Meisje Bloem denkt diep na. ‘Er moet iets gebeuren’, zegt ze.
Naast Meisje Bloem ligt een bol touw. ‘Ik weet wat’, zegt ze. Meisje Bloem windt het touwtje van de bol. Ze bindt het touwtje om een spijker in het dakraam. En dan neemt ze het andere eind van het touwtje mee naar de stoelpoot en knoopt het daar vast. ‘Zo’, zegt ze, ‘nu kan er niks meer gebeuren.’
Maar Bloem, wat is dat dan, wind? Meisje Bloem denkt na over de wind. Meisje Bloem zegt: ‘Wind komt door de bomen omdat ze waaien. De bomen moeten worden omgezaagd, dan is de wind weg.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik weet dat dat niet waar is, maar het echte verhaal vertellen vind ik te moeilijk.’